Dit artikel verscheen in FORUM+ vol. 23 nr. 1

Recensie

J’attendrai : Danvals Histoire du jazz en Belgique

Matthias Heyman
Universiteit Antwerpen

In 1932 verscheen Aux frontières du jazz van Robert Goffin (1898-1984), een van Belgiës vroegste en voornaamste pleitbezorgers van de jazz. In 1967 werd dit aangevuld door Jazz in little Belgium: historique et discographie de 1881 à 1966 van de eerste vaderlandse jazzhistoricus, Robert Pernet (1940 - 2001).1 Beide werken besteden in meer of mindere mate aandacht aan onze nationale jazzgeschiedenis, in het geval van Goffin slechts zijdelings en met een erg persoonlijk perspectief, terwijl Pernet heeft getracht om een bondig doch compleet overzicht te schetsen, aangevuld met een aanzet tot een Belgische jazzdiscografie, een titanenklus die hij uiteindelijk in 1999 zal voltooien.2 Maar elke historische studie heeft als lot om na een tijdje achterhaald te worden door nieuwe feiten, bronnen en interpretaties. Hoewel bovenstaande boeken nog steeds interessant zijn voor de serieuze onderzoeker van de geschiedenis van jazz in België, hebben ze onvermijdelijk heel wat van hun relevantie verloren. Het was dus wachten op een geüpdatete en uitgebreide publicatie. Met het recente Histoire du jazz en Belgique van de jazzexpert Marc Danval (1937) lijkt dat wachten nu eindelijk voorbij. Of toch niet?

In 26 hoofdstukken overloopt Danval de Belgische jazzgeschiedenis, en dit van de ‘prehistorie’ tot vandaag. Zo gaat hij van start met een hoofdstuk over ‘[l]’héritage de l’Afrique’ om te eindigen met ‘[l] es maîtres d’aujourd’hui et la relève des jeunes’. In de tussenliggende hoofdstukken passeren tal van figuren, groepen, fenomenen en plaatsen die een rol hebben gespeeld in de Belgische jazz de revue, gaande van Goffin over het jazztijdschrift Music tot het muziekfestival te Comblain-la-Tour. Daar zitten evenwel een aantal vreemde keuzes bij. Dat er een hoofdstuk aan Adolphe Sax wordt gewijd, valt nog te begrijpen, maar wat te denken van de aandacht die Louis Hennepin krijgt, volgens Danval de ontdekker van de monding van de Mississippi? (Wat overigens niet klopt; de Spanjaard Hernando de Soto was de eerste Europeaan om de monding van de Mississippi te documenteren, en dit in 1541.) Los van de vraag of je iemand die 190 jaar voor het ontstaan van België werd geboren al Belg kan noemen, alsook het feit dat er al inheemse volkeren woonden aan de Mississippi en de term ‘ontdekking’ bijgevolg heel eurocentrisch klinkt, is de link met jazz erg dun, niettegenstaande Danval hem als een essentieel deel van de voorgeschiedenis van Belgische jazz beschouwt.

Het lijkt er dan ook op dat de auteur enigszins geforceerd op zoek is gegaan naar een aantal scoops die zijn boek de nodige uniciteit verschaffen. Zo worden nog andere primeurs opgevoerd: Omer Van Speybroeck als eerste Belgische jazzmuzikant die actief was in de Verenigde Staten, Évelyne Brélia als eerste Belgische blueszangeres, en het Bistrouille Amateur Dance Orchestra als eerste Europese bigband. Op Van Speybroecks status, een fraaie vondst, valt niets af te dingen, maar een aantal andere claims dienen toch met de nodige korrels zout te worden genomen. Zo leert een beluistering van Norine blues, het nummer waaraan Brélia volgens Danval haar reputatie als blueszangeres dankt, dat deze compositie los van de naam niets met blues te maken heeft. Het is mogelijk dat deze klassieke vocaliste inderdaad ook blues zong, maar overtuigend bewijs ontbreekt. Hetzelfde gebeurt met de Bistrouille ADO. Tegen de tijd dat deze groep uitgroeit van zevenkoppig combo in 1920 tot bigband enkele jaren later, zijn er in tal van andere Europese landen reeds grote jazzensembles te vinden, zoals de in 1923 opgerichte Britse Savoy Orpheans. Waarom Danval dan toch beweert dat Bistrouille ADO de eerste in diens soort in Europa zou zijn, is me een raadsel. De verklaring ligt wellicht in het ontbreken van een vergelijkend internationaal perspectief. Er wordt slechts zelden gekeken naar ontwikkelingen buiten onze landsgrenzen, wat niet enkel leidt tot navelstaarderij, maar zelfs tot foutieve aannames. Dat is enigszins begrijpelijk. Er bestaat immers nog geen allesomvattende studie over de Europese jazzgeschiedenis, maar er is in verschillende landen intussen wel heel wat onderzoek gebeurd, en dat heeft Danval schijnbaar nagelaten te raadplegen.

Maar ook wat het binnenland betreft, kon het boek best wat diepgaander onderzoek gebruiken. De auteur hoefde niet ver te zoeken naar unieke evenementen, want die zijn er wel degelijk: de regionale en (inter)nationale toernooien voor amateurjazzbands (1932-1939), het jazzmagazine Music (1924-1939, volledig gewijd aan jazz sinds 1931), de belangenvereniging Jazz Club de Belgique (1932), allemaal waren ze wereldwijd bij de eerste in hun soort. Bij deze fenomenen wordt echter amper stilgestaan. Bovendien krijgt de jazzpromotor Félix-Robert Faecq (1901-1992), een spilfiguur in de bovengenoemde zaken en wat mij betreft minstens even belangrijk voor jazz in interbellum-België als bijvoorbeeld Goffin, amper een paar paragrafen aandacht terwijl obscure figuren zoals Hennepin of Brélia een eigen, zij het slechts drie pagina’s tellend hoofdstuk krijgen.3

Deze Histoire du jazz en Belgique komt dan ook vaak niet verder dan het oppervlakkig schetsen van (al dan niet relevante) feiten en figuren zonder veel verdere context of zonder een diepere kijk op muzikaaltechnische, culturele en sociologische aspecten te geven. Nochtans heeft de lezer bij een dergelijk historische studie volgens mij wel degelijk baat bij het hoe en waarom van bepaalde zaken, bijvoorbeeld om de impact op het toenmalige (inter)nationale culturele landschap te kunnen inschatten. Daarenboven leidt het ontbreken van een uitgebreid bronnenapparaat tot giswerk naar hoe Danval tot bepaalde conclusies komt. Dat hij geen academisch publicatie voor ogen had, is uiteraard zijn goed recht, maar een dergelijk euvel maakt zijn boek ongeschikt als serieus referentiewerk.

Nochtans is Histoire du jazz en Belgique in recensies door de (vooral Franstalige) algemene pers unaniem op lof onthaald. Dat heeft ongetwijfeld te maken met Danvals status als een van Belgiës eminente jazzkenners. De man heeft reeds biografieën van Toots Thielemans en Goffin op zijn conto, presenteert al jarenlang op de RTBF het radioprogramma La troisième oreille, en kan bogen op een intieme kennis van ons Belgische jazzverleden. Zo kende hij verschillende protagonisten in dit werk persoonlijk. Helaas staat een dergelijke nauwe verbondenheid een objectieve weergave van de feiten vaak in de weg. Danval doorspekt zijn tekst met persoonlijke invalshoeken of uit het leven gegrepen anekdotes, wat soms helpt om de context te schetsen, maar al te vaak slaat de balans de verkeerde richting uit. Zo is het mijns inziens echt niet nodig om te weten op welk soort antwoorden Danvals secretaresse is getrakteerd in de zoektocht naar de erfgenamen van Van Speybroeck. Ook Danvals persoonlijke interesses, zoals architectuur en Franse literatuur, sijpelen al te vaak door in de tekst en zijn niet altijd even relevant. Een ganse pagina wijden aan de geschiedenis van een historisch gebouw waar de eerste jazzconcerten in België plaatsvonden, kunnen sommigen misschien smaken, maar wat mij betreft haalt het de vaart uit het verhaal.

Het boek zou dan ook gebaat zijn geweest bij een grondige redactie, iets wat nu niet gebeurd lijkt te zijn. Naast de kleine taalfouten die onvermijdelijk in zo’n eerste druk sluipen (vb. Jazzmozaïck i.p.v. Jazzmozaïek, Robin Verheyden i.p.v. Verheyen, het album Walking in spale i.p.v. Walking in space), duiken er tal van slordigheden op. Zo zijn sommige personen van geboorte- en sterfdatum voorzien, terwijl dat bij anderen niet het geval is. En wie vlot doorheen het boek wil navigeren, is eraan voor de moeite. Het begint al met de inhoudsopgave, of beter: het eindigt met de inhoudsopgave, en dat mag u letterlijk nemen. Deze bevindt zich vreemd genoeg pas op de allerlaatste twee pagina’s. De index bevindt zich wel op de logische plaats, maar daar is het dan weer vruchteloos zoeken naar plaatsnamen, begrippen, ja zelfs groepsnamen. Enkel persoonsnamen zijn opgenomen, wat niet echt helpt om de publicatie als naslagwerk te gebruiken. En is het echt nodig om elk paginanummer op te sommen? Een voorbeeld: Goffin vindt u niet op pagina’s 66-83 (onder andere), maar wel op pagina’s 66, 67, 68,… enfin, u heeft het al begrepen. Het zijn misschien details, maar het bewijst nogmaals dat er bitter weinig redigeerwerk aan te pas is gekomen in dit boek.

Bijzonder jammer is ook dat in plaats van een selectieve discografie toe te voegen, verwezen wordt naar Jazz in little Belgium, een compilatie die in 2003 is uitgegeven door het Muziekinstrumentenmuseum naar aanleiding van het verwerven van de Pernetcollectie. Los van het feit dat die slechts een overzicht geeft van de Belgische jazzgeschiedenis tot 1968, is deze dubbelaar vandaag de dag nergens meer te koop! De lezer blijft dus met lege handen (of beter: oren) achter.

Maar het meest opvallende is misschien wel hoe Danval erin slaagt om enkele voorname ontwikkelingen uit de jaren zestig, zeventig en tachtig totaal te negeren. Avant-gardejazz, fusion, de postmodernistische stromingen, er wordt met geen woord over gerept. Er wordt in het ‘Abécédaire de mémoire’ weliswaar melding gemaakt van een aantal protagonisten uit deze stijlen, zoals Fred Van Hove en Marc Moulin, maar het is duidelijk dat Danval weinig belang hecht aan deze ontwikkelingen. Dat maakt van Histoire du jazz en Belgique dus zeker geen complete en objectieve geschiedenis, dan wel een persoonlijke impressie, oftewel 'Mon' histoire du jazz en Belgique. Dergelijk boek heeft ook zijn waarde, en het moet gezegd worden dat sommige van Danvals vondsten daadwerkelijk uitzonderlijk zijn, maar hét definitieve naslagwerk is het helaas niet geworden. Het blijft dus wachten. J’attendrai…

+++

Matthias Heyman

Universiteit Antwerpen

Noten

  1. M. Stuart & J. Peeters (red.), Are we here yet? Dijon 2010. R. Goffin, Aux frontières du jazz. Parijs 1932. R. Pernet, Jazz in little Belgium: Historique et discographie de 1881 à 1966. Brussel 1967. Beide werken zijn niet meer courant in de handel te verkrijgen.
  2. Zijn Belgian JAZZ discography werd in 2004 postuum gepubliceerd door het Muziekinstrumentenmuseum en kan uitsluitend daar worden verkregen.
  3. Voor meer over Faecq, Music en diens andere initiatieven, zie M. Heyman, ‘Music (1924-1939): A history of Belgium’s first jazz journal.’ Current Research in Jazz 7 (2015) www.crj-online.org/v7/CRJ-Belgium-JazzJournal.php, (1 januari 2016).