Dit artikel verscheen in FORUM+ vol. 23 nr. 3

Ex Libris

Het bal van Emma en de charleston van Magritte: Brusselse partituurillustraties

Jan Dewilde
Koninklijk Conservatorium Antwerpen

1863 is een mijlpaal in de geschiedenis van de muziekdrukkunst: Carl Gottlieb Röder (1812-1883) lukte er in dat jaar als eerste in om het lithografisch drukken succesvol bij partituren toe te passen. Het was een gat in de markt en Röders firma werd dan ook al vlug de grootste ter wereld, met meer dan duizend graveurs die werkten in opdracht van de grote muziekuitgeverijen zoals Breitkopf & Härtel en Belaieff. Tegen de eeuwwisseling openden de opvolgers van Röder – zijn twee schoonzonen – ook filialen in Londen en Parijs. Het drukken van muziekpartituren werd technisch eenvoudiger en dus goedkoper, en het aantal muziekuitgaven nam dan ook wereldwijd exponentieel toe. Een populair segment was de songsheet, bladmuziek met populaire liederen, van volkse liederen en schlagers tot liederen uit revues, variétéspektakels en musicals. Toen in de laatste decennia van de negentiende eeuw de piano wijdverbreid geraakte en zo het huiselijk musiceren danig stimuleerde, werd de verkoop van populaire bladmuziek een lucratieve bezigheid. Naast de aantrekkelijkheid van het muziekstukstuk, werd een charmante, grappige of pakkende illustratie op het titelblad een steeds belangrijker verkoopargument.

De verspreiding van bladmuziek kreeg een boost tijdens de Eerste Wereldoorlog. De oorlogvoerende landen bestookten elkaar niet alleen met bommen en granaten, maar ook met propagandaliederen die er de moed moesten inhouden, bij de bevolking en bij de troepen. Morgen marschien wir in Feindesland versus The Yanks with the tanks (will go through the German ranks), de persen met bladmuziek draaiden tijdens de oorlogsjaren op volle toeren. En des te meer moest de cover boekdelen spreken en de patriottische boodschap overbrengen. De ontwerpen gingen dan ook steeds meer aanleunen bij publiciteitsaffiches. Die illustratoren waren trouwens vaak ook in de reclamesector actief, zeker tussen de twee wereldoorlogen. De bekende Duitse liedillustrator Wolfgang Ortmann (1885-1967) was graficus, beeldhouwer en kunstschilder en maakte ook advertenties voor een gasbedrijf (‘Koche und bade mit Gas!’). En de Franse kunstenaar Roger de Valerio (1886-1951), die na de Eerste Wereldoorlog meer dan tweeduizend bladmuziekomslagen voor muziekuitgeverij Salabert maakte, ontwierp ook affiches voor de Parijse uitgever Devambez. Bij ons was Peter De Greef (1901-1985) tijdens het interbellum een druk gesolliciteerd illustrator van partituren. Na zijn opleiding aan de Académie des Beaux Arts in Brussel maakte hij partituurillustraties voor Brusselse uitgeverijen als Office Musicale, Maison Musicale Moderne en Hit Music Company. Zijn covers getuigen van een zwierig tekentalent en een ongebreidelde fantasie. De invloed van de art deco is duidelijk, maar hij vindt ook inspiratie in strips en karikaturen.

De kunstig geïllustreerde partituur zou vanaf de jaren dertig langzaamaan populariteit inboeten. De opkomst van de mechanische muziek zorgde ervoor dat men een stuk niet meer zelf hoefde te spelen of te zingen om het te leren kennen. Het aantal lieduitgaven ging dan ook drastisch achteruit. En na de Tweede Wereldoorlog zorgde de toenemende vedettecultus ervoor dat de zanger van het lied prominent met een foto op de cover stond. Kunstenaars-illustratoren hadden dus stilaan afgedaan.

De twee hier afgebeelde Brusselse drukken tonen zowat het begin- en het eindpunt van de bloeiperiode van de commerciële partituurillustratie. Naast de evidente stilistische verschillen, is er ook een technisch onderscheid: de oudste illustratie is een lithografie, de jongste een zinkografie. Het procedé is gelijklopend, maar in plaats van op de duurdere en moeilijker te behandelen lithografische steen te werken, werd hier een zinken plaat gebruikt. De zinkografie levert wel een korreliger textuur op (de zogenaamde ‘peau de crapaud’).

Le premier bal d’Emma (1849) is een strofisch ‘chansonnette’, met een titel die lijkt te preluderen op de fameuze balscène in Madame Bovary (1856). Edmond L’Huillier (1803-1890), een in Milaan geboren Franse zanger, componist en ‘parolier’, schreef de muziek op een tekst van zijn landgenoot Ernest Bourget (1814-1864), die vooral als toneelauteur en librettist aan de kost kwam. Over beide heren zijn kolommen vol te schrijven. Zo lag Bourget mee aan de basis van het regulariseren van het auteursrecht. Toen hij in 1847 tijdens een avondje uit in het Parijse café-concert Les Ambassadeurs een zangeres een van zijn liederen hoorde zingen, besloot hij samen met twee andere auteurs hun drankjes niet te betalen, bij wijze van vergoeding van zijn auteursrecht. De cafébaas klaagde hen aan, maar Bourget en zijn vrienden kregen het gelijk aan hun kant. Ze gingen op hun elan verder en stichtten in 1850 de Société des auteurs-compositeurs et éditeurs de musique (Sacem). Nadat grote namen als Victor Hugo, Camille Saint-Saëns en Gioacchino Rossini aansloten, werd het een machtige en daadkrachtige organisatie die eerst nationaal en, na de Conventie van Bern van 1886, ook internationaal de auteursrechten beschermde.

Dat er met populaire lieduitgaven geld te verdienen was, bewijst de uitgave van dit ‘chansonnette’. Kort na de publicatie van het lied door de Parijse uitgeverij Mayaud liet Camille Schubert (1810-1889) – die al te flatterend ‘le Schubert parisien’ werd genoemd – bij dezelfde uitgeverij Valses brillantes pour le piano sur les motifs de la chansonnette favorite de E. L’Huillier verschijnen. Schuberts walsen waren populair en zijn parafrase van L’Huilliers lied werd ook door Simrock in Berlijn uitgegeven. Het lied zelf verkocht ook goed, getuige de verschillende uitgaven die verschenen bij de Parijse uitgeverijen Gérard en Meissonnier fils. Vermoedelijk in 1850 verscheen het lied van L’Huillier en Bourget ook bij de Brusselse uitgever Libau. Hij publiceerde het lied in de negende jaargang van Le dilettante, een periodieke serie met liederen op maat van de amateur. Meer dan waarschijnlijk gaat het om een piraatuitgave. België erkende toen nog niet het auteursrecht van buitenlandse uitgeverijen en auteurs, en zo werd Brussel een draaischijf voor piraatdrukken die verschenen zonder toelating en zonder vergoeding. Dat Libau meer dan waarschijnlijk niet de toelating had om het lied te publiceren, toont de illustratie op het titelblad: het is schaamteloos plagiaat van de lithografie die op alle andere uitgaven staat, ook op die van Simrock. De tekening op de Brusselse editie is gekopieerd tot in het detail (de draperieën, het hondje op de voorgrond, de zakdoek in de hand van de oude vrouw…). De tekening van de Brusselse uitgave is gesigneerd door ene Singelée, terwijl op alle andere uitgaven A. Brodart (‘d’après Dumont’) als auteur wordt vermeld.

Elle danse le charleston Bibliotheek Koninklijk Conservatorium Antwerpen, KVC 225054

Uitgeverij Libau was gehuisvest op de Treurenbergstraat in hartje Brussel. Om de hoek, in de Jonkerstraat, zou 77 jaar later de muziekuitgeverij L’Art Belge Elle danse le charleston publiceren. Dit lied, op het ritme van een onestep, werd in 1927 gecomponeerd door Ludo en Théo Langlois, die hun gezamenlijke producties signeerden met ‘L.-Th. Langlois’. Ludo Langlois (1904-1973) was naast componist ook bandleader en Théo Langlois (1909-1971), een leerling van Paul Gilson, componeerde zowel klassieke muziek als jazzy liederen. Ook de tekst was het werk van twee auteurs, met name Fernand Servais en Fred Dolys. Servais was in de jaren twintig een veelgevraagd tekstschrijver voor revues. In 1914 schreef hij samen met Jean Ray de revue Gent… in nesten!, waarin ze de financiële krater die de Wereldtentoonstelling in Gent had nagelaten, aanklaagden. Brusselaar Servais was ook actief in Antwerpen waar hij in het midden van de jaren twintig meeschreef aan revues voor het Empire Theater, zoals Anvers overal en Anvers tunnel. Ook Fred Dolys leverde in die ‘années folles’ spitse en geestige teksten voor tientallen liedjes en voor revues. In deze dance song bezingen ze samen de dans die de roaring twenties kleurde, namelijk de charleston: ‘Elle dans’ le charleston / c’est rigolo / elle dans’ le charleston / c’est le genre nouveau.’ Deze vitalistische en exuberante swingdans was vooral in de jaren 1925 - 1928 ongemeen populair, tot de beurscrash van 1929 een bruusk einde maakte aan het ‘life in fast forward’ en meteen ook aan de grote populariteit van de charleston. Tijdens de Grote Depressie van de dertiger jaren waren het de ballroomdansen die Fred Astaire en Ginger Rogers in de populaire movie musicals met verve demonstreerden, die de Amerikanen die harde realiteit van alledag moesten doen vergeten.

De cover van Elle danse le charleston toont een typische flapper die extatisch van het dansen geniet. Het is het type vrouw dat in de jaren twintig furore maakte: zelfbewuste ‘bright young things’, garçonnes met een bobkapsel. Denk aan de actrice Louise Brooks. Dat type vrouw is hier goed neergezet door de jonge René Magritte. Vooral tussen 1924 en 1927 zou hij voor de Brusselse uitgeverijen L’Art Belge en Georges Vriamont tal van voorbladillustraties maken. In die prenten herleidde Magritte de afbeelding tot enkele essentiële lijnen en hechtte hij ook een groot belang aan de belettering. Op verschillende ontwerpen die hij voor L’Art Belge maakte, plaatste hij onderaan de uitvoerders van het lied, zoals de eertijds populaire Mia Bairy, in Brusselse etablissementen een graag geziene chanteuse. Van Fornax, ‘l’excellent diseur de l’Olympia de Paris’, was er blijkbaar geen foto voorhanden. Het lied werd voor het label Odéon op plaat gezet door de populaire Franse zanger Fred Gouin (hij nam toen ook het oude chanson Le temps du cerises op, goed voor 400.000 verkochte exemplaren). Rond 1928 verscheen ook een instrumentale versie door het salonorkest van de Russische violist Dajos Béla, het verhongaarste pseudoniem van Leon Golzmann. Te beluisteren op YouTube, die fantastische schatkist.

Magritte noemde dit soort werk later ‘travaux imbéciles’ en sommige prenten signeerde hij niet eens. Maar dat belet niet dat die door hem geïllustreerde partituren momenteel op veilingen worden aangeboden en druk worden gezocht door verzamelaars. Wie van een groottante die jong was in de twintiger jaren enkele bananendozen vol partituren erft, weze dus gewaarschuwd!

+++

Jan Dewilde

Koninklijk Conservatorium Antwerpen