Dit artikel verscheen in FORUM+ vol. 23 nr. 3

Binnenkijken in de werkelijkheid. Sarah Vanagt over Schijnvis / Showfish / Poisson Brillant

Nele Wynants
Université libre de Bruxelles, Universiteit Antwerpen

Op 27 oktober 2016 opent in het Museum voor Hedendaagse kunst Antwerpen (M HKA) een INBOX tentoonstelling van Sarah Vanagt. De expo maakt deel uit van een onderzoeksproject naar de toverlantaarn als cultureel erfgoed. De onderzoeksgroep Visual Poetics van de Universiteit Antwerpen nodigde Vanagt uit om dit erfgoed als uitgangspunt te nemen voor een nieuw artistiek werk. Voor de tentoonstelling liet Vanagt zich inspireren door de kinderlantaarns in de Vrielynckcollectie. Deze verzameling antieke filmcamera’s, projectoren en optisch speelgoed is sinds 2003 in het beheer van M HKA. Voor een hedendaagse lantaarnfilm verbindt Vanagt haar belangstelling voor de toverlantaarn met haar onderzoek naar de geschiedenis van microscopie. Ze licht deze fascinatie voor optica en vroege media toe in een interview. Nele Wynants situeert de ontwikkeling van deze optische media tegen een historische achtergrond.

On the 27 October 2016 Sarah Vanagt’s INBOX exhibition will be launched in the Museum of Contemporary Art Antwerp (M HKA). The exhibition is part of a research project into the magic lantern as cultural heritage. The research group Visual Poetics of the University of Antwerp invited Vanagt to use this cultural heritage as a starting point for new artistic work. For the exhibition, Vanagt was inspired by children’s lanterns that are part of the Vrielynck collection. This collection of antique cameras, projectors and optical toys is under the management of M HKA. For a contemporary lantern film, Vanagt combines her interest in the magic lantern with her research into the history of microscopy. She explains her fascination for optics and earlier media in an interview. Nele Wynants situates the development of optic media in a historical context.

Why had not man microscopic eye? For this plain reason, man is not a fly.
(Alexander Pope, Essay on Man, 1733.)

‘Vandaag ging ik een zonnemicroscoop bekijken, met een vergrotende kracht van een miljoen. Wat er te zien is, volstaat om iemand met een levendige verbeelding tot waanzin te drijven,’ schreef de excentrieke Hermann Pückler-Muskau in een van zijn reisdagboeken. ‘Niets kan afschuwelijker zijn – geen angstaanjagendere duivelse figuren kunnen bedacht worden – dan de weerzinwekkende, walgelijke waterdiertjes (onzichtbaar voor het blote oog, of zelfs met een zwakke bril) die we dagelijks inslikken.’1 De Duitse edelman doet hier geanimeerd verslag van zijn bezoek aan Microcosm: A Grand Display of the Wonders of Nature, een van de populaire attracties in het Londen van de jaren 1820. Dankzij de uitvinding van de projectiemicroscoop – een toverlantaarn gecombineerd met een microscoop – en de komst van gaslicht, ontwikkelde microscopie zich in de eerste helft van de negentiende eeuw tot een succesvol publiek spektakel dat minstens even attractief was als de panorama’s, diorama’s en andere vormen van populair entertainment. De projectiemicroscoop vergrootte minuscule levende organismen, onzichtbaar voor het blote oog, tot menselijke schaal, alsof ze fysiek aanwezig waren in de zaal. Pückler-Muskau beschrijft hoe de microscoop tijdens een publieke vertoning monsterlijke creaturen zichtbaar maakte die aanwezig waren in één enkele waterdruppel afkomstig uit de Thames.

Ook andere historische getuigenissen geven ons een goed beeld van het enorme effect van het microscopische schouwspel op de bezoekers. Kranten vulden zich met advertenties en berichten die verslag deden van spectaculaire, levendige vertoningen. Ze bevatten vaak indrukwekkende afbeeldingen van reusachtig uitvergrootte insecten zoals mijten en vlooien. ‘Geen uitvinding is in staat meer plezier en inzicht teweeg te brengen dan dit instrument, het opent een nieuwe wereld en toont de meest uiteenlopende scènes van creatief vermogen, wijsheid en ontwerp,’ promootte een pamflet uit 1827 de verkoop van een draagbare microscoop.2 Het taalgebruik in de berichten is opmerkelijk kleurrijk en spreekt tot de verbeelding. Van bij het begin vervulde de microscoop dan ook een dubbele functie. Als een instrument van wetenschappelijk onderzoek én amusement leende het zich uitstekend tot speelse vormen van onderzoek.

De projectie- of lantaarnmicroscoop spreekt ook vandaag nog tot de verbeelding. Het vormde voor videokunstenares Sarah Vanagt het uitgangspunt voor een film en tentoonstelling in M HKA (27 oktober – 13 november 2016). Met Schijnvis / Showfish / Poisson Brillant transformeert Vanagt meer bepaald de historische projectiemicroscoop tot een nieuwe installatie en een eigentijdse lantaarnfilm. Ze biedt op die manier een hedendaags perspectief op microscopie als wetenschap en spektakel. Vanagts tentoonstelling en film kadert in de samenwerking tussen M HKA en het Research Centre for Visual Poetics van de Universiteit Antwerpen. Die samenwerking werd recent vernieuwd naar aanleiding van A Million Pictures, een internationaal onderzoeksproject omtrent de magische lantaarn als Europees cultureel erfgoed.3 Het Antwerpse team focust specifiek op de toverlantaarns in de Vrielynckcollectie, een verzameling antieke camera’s, optisch speelgoed, filmposters en heel wat andere cinematografische parafernalia die sinds 2003 in het beheer zijn van M HKA. Tussen 2011 en 2013 vormde de Vrielynckcollectie de bron van onderzoek voor een reeks tentoonstellingen samengesteld door Edwin Carels met mediakunstenaars Julien Maire, Zoe Beloff en David Blair. In samenwerking met Vanagt halen de onderzoekers van de universiteit Antwerpen deze bijzondere collectie opnieuw vanonder het stof. Enerzijds om de prachtige verzameling van kleurrijke, handgeschilderde glasplaten bestemd voor projectie met een toverlantaarn te bestuderen en te digitaliseren. Anderzijds wil A Million Pictures de toverlantaarn als Europees cultureel erfgoed herwaarderen.

Vanagts artistieke herontdekking van de projectiemicroscoop functioneert tegelijk ook als een philosophical toy. De term ‘filosofisch speelgoed’ gebruikte men in de eerste helft van de negentiende eeuw voor bepaalde voorwerpen en instrumenten die ontworpen werden voor experimenteel wetenschappelijk onderzoek, maar tegelijk een cruciale rol speelden bij de totstandkoming van de moderne spektakelcultuur.4 Optisch speelgoed met vrolijk klinkende namen zoals de thaumatroop, de fenakistiscoop, de zoötroop of de folioscoop (of flipboekje) ontstonden met name in de context van wetenschappelijke experimenten met optica, perceptie en de werking van het oog. Meestal werden ze ontworpen met de bedoeling optische illusies te creëren en de geest te misleiden. Op die manier kregen onderzoekers inzicht in cognitie en perceptie. Tegelijk gingen deze instrumenten de geschiedenis in als populair speelgoed voor jong en oud. Ze liggen niet zelden aan de basis van onze huidige beeldcultuur. Ook de projectiemicroscoop was een wetenschappelijk instrument dat tegelijk een sterke verbeeldingswereld activeerde. Het kan in die zin eveneens beschouwd worden als philosophical toy en is ook vandaag nog emblematisch voor de kruisbestuiving tussen theorie en praktijk, tussen wetenschap en kunst.

Optica en de geboorte van het bewegende beeld

De samenwerking tussen Sarah Vanagt, de betrokken universiteiten en M HKA is een logisch gevolg van een gedeelde belangstelling voor de geschiedenis van onze beeldcultuur. De Vrielynckcollectie biedt een goed beeld van de ontwikkeling van het cinematografische beeld voor een generatie die vandaag opgroeit met digitale media en leent zich daarom tot een archeologie van nieuwe media. Maar eerder dan nostalgisch terug te grijpen naar een vergeten stuk geschiedenis, ligt de nadruk hier vooral op de wisselwerking tussen verleden en heden. De artistieke herinterpretatie van oude lantaarns legt verbanden met onze hedendaagse omgang met beelden. Tegelijkertijd brengt de creatieve omgang met dit antieke medium ook het belang van vroege projectiekunst als cultureel erfgoed voor het voetlicht.

De Lanterna Magica of toverlantaarn was de populairste visuele technologie van de negentiende eeuw. Met dit apparaat kon men doorzichtige afbeeldingen op kleine glasplaten uitvergroot projecteren.

Vanagt is met dit project niet aan haar proefstuk toe. Met haar vzw Balthasar maakte de Brusselse filmmaakster documentaires, video-installaties en foto’s waarin ze haar interesse voor geschiedenis combineert met haar belangstelling voor (het ontstaan van) het bewegende beeld. Voor haar recente werk deed ze vaak uitgebreid historisch onderzoek naar vroege optische apparaten, fotografische procedés en wetenschappelijke experimenten over waarneming. De korte film In Waking Hours (2015) is het resultaat van een samenwerking met wetenschapshistorica Katrien Vanagt. Samen bestudeerden ze een medisch traktaat van de Amsterdamse arts V. F. Plempius, die in 1632 een spectaculair experiment bedacht om de werking van het oog te onderzoeken. ‘Betreed samen met mij een donkere kamer en prepareer er het oog van een vers geslachte koe.’ Zo nodigt hij de lezer van zijn Ophthalmographia (1632) uit om zelf te experimenteren. De arts benadrukt bovendien dat om het even wie dit experiment thuis kan uitvoeren ‘mits geringe moeite en zonder kost’.5 Als het opzet slaagt, dan verschijnt er in de verduisterde kamer, op het blootgelegde netvlies van het koeienoog een ‘bewegend’ schilderij dat perfect alle objecten uit de buitenwereld weergeeft. In de film In Waking Hours kruipt historica Katrien Vanagt in de huid van een eenentwintigste-eeuwse leerling van Plempius. Haar nicht Sarah Vanagt filmt hoe deze moderne Plempia de instructies van haar leermeester stap voor stap volgt. In een donkere keuken in Brussel worden we samen met hen getuigen van de geboorte van het beeld aan de binnenkant van het oog. Op een symposium in Brussel over optica en kunst voerden de Vanagts de dissectie van een koeienoog live uit voor een publiek, in overeenstemming met de historische traditie van het anatomisch theater.6

Naast het project in M HKA bereidt Sarah Vanagt een langere film voor over microscopie, patronen en herinneringen. Hiervoor doet ze historisch onderzoek dat vertrekt vanuit de ontdekkingen van de zeventiende-eeuwse stoffenhandelaar Antoni van Leeuwenhoek (1632–1723). Naar verluidt maakte men in de textielhandel destijds veelvuldig gebruik van lenzen en loepen voor de controle van stoffen. De veelzijdige handelsman verwierf bekendheid met zijn zelfgemaakte microscoop en zijn pionierswerk voor cel- en microbiologie. Zonder natuurwetenschappelijke opleiding en zonder kennis van vreemde talen maakte hij zich in een achterkamer van zijn stoffenwinkel de kunst van het observeren en beschrijven eigen. Daarnaast leerde de textielhandelaar zichzelf glasblazen, slijpen en polijsten. Zo produceerde en perfectioneerde hij zijn eigen lenzen. Van Leeuwenhoek legde zijn waarnemingen vast in brieven aan de Royal Society in Londen die hem in 1680 als lid benoemde en zo erkenning gaf voor zijn wetenschappelijke productie.7 Voor haar nieuwe essayistische onderzoeksfilm werkt Vanagt met een replica van de microscoop die van Leeuwenhoek ontwierp, en voert ze experimenten uit met visseneitjes die volgens historische bronnen ook als microscoop dienstdeden.

Schijnvis

Voor Schijnvis / Showfish / Poisson Brillant verbindt Vanagt haar interesse voor microscopen met de magische lantaarn. De Lanterna Magica of toverlantaarn was de populairste visuele technologie van de negentiende eeuw. Met dit apparaat kon men doorzichtige afbeeldingen op kleine glasplaten uitvergroot projecteren. De uitvinding ervan wordt toegeschreven aan Christiaan Huygens (1629–1695) die het omstreeks 1659 ontwierp, volgens sommige bronnen als speelgoed voor zijn kinderen.8 De toverlantaarn werd al snel razend populair, niet alleen als kindervermaak, maar ook voor een volwassen publiek. Rondtrekkende showmannen droegen de lantaarns op hun rug en gaven publieke vertoningen op dorpspleinen, kermissen en in theaters. Daarnaast kende dit vroege projectieapparaat een wetenschappelijk en educatief gebruik. Al sinds 1665 werd de toverlantaarn onder meer aangewend voor microscopische projectie en zelfs erkend als een soort microscoop. Reeds in 1646 suggereerde Athanasius Kircher (1602–1680), die eveneens beschouwd wordt als een van de vaders van de toverlantaarn, levende insecten uitvergroot te projecteren tijdens een theatervoorstelling.9

Navolgers van Huygens en Kircher bedachten allerhande variaties op de toverlantaarn. Voor de uitvergrote projectie van organische materialen, minuscule beestjes en mineralen werd de hoger vermelde projectiemicroscoop ontwikkeld. Die optimaliseerde en combineerde in feite de mogelijkheden van de gewone toverlantaarn met die van de zonnemicroscoop. De zonnemicroscoop werkte als een soort camera obscura, waarin een spiegel het zonlicht door een lens in een gaatje stuurde en zo een uitvergroot beeld op een scherm projecteerde. David Brewster (1781–1868) beschreef de zonnemicroscoop treffend als ‘nothing more than a magic lantern, the light of the sun being used instead of the lamp’. 10 De afhankelijkheid van daglicht en de wisselende weerscondities maakten de zonnemicroscoop evenwel ongeschikt voor een theatraal gebruik. Door een gewone toverlantaarn uit te rusten met een microscopische lens en gebruik te maken van kunstlicht, kon de projectiemicroscoop toenemend kleinere organismen uitvergroot zichtbaar maken. Tegelijk was men niet langer afhankelijk van de zon voor projectie, en kon men avondvullende vertoningen geven. Het onmetelijk kleine detail, onzichtbaar met het blote oog, werd zo voor het eerst waarneembaar voor een breed, geïnteresseerd publiek. Tijdens microscopische demonstraties veranderde de projectionist stapsgewijs van lens om het effect te benadrukken en de verschillende gradaties van uitvergroting te demonstreren: een eerste lens werd gebruikt voor volledige objecten zoals vlinders en spinnen, een andere voor levende specimen in water en nog een derde voor de kleinste objecten zoals het stof op de vleugel van een mot.

De historische literatuur omschrijft de projectiemicroscoop echter niet alleen als een didactisch instrument dat de toeschouwer inleidde in de beginselen van microscopie met als doel de introductie van ‘the present and advancing state of Science to the understanding of all’.11 Microscopie ontwikkelde zich in het begin van de negentiende eeuw vooral als een publiek spektakel, dat een didactische impuls koppelde aan plezier en verbazing. Een van de meest populaire attracties in dit verband is het hogervermelde Microcosm: A Grand Display of the Wonders of Nature. Deze publieke tentoonstelling van projectiemicroscopen werd in 1827 ingericht door Philip Carpenter, een opticien uit Birmingham. Voor de prijs van één shilling konden bezoekers veertig taferelen bekijken die inkijk boden in de wonderlijke wereld van planten, dieren en mineralen. Carpenter demonstreerde zijn microscopen als wetenschappelijke nieuwigheden, maar vestigde de aandacht van het publiek vooral ook op de schoonheid van het uitvergrootte detail: een takje van een lindeboom, een luis of een stuk ijzererts. Het plezier dat het publiek beleefde aan het zien van de ‘geheimen van de natuur’ die normaal gezien voor het oog onzichtbaar blijven, vormde wellicht een van de belangrijkste redenen voor de populariteit van het instrument.

+++

Interview met Sarah Vanagt

Wat vind je zo boeiend aan vroege of oude visuele media?

Sarah Vanagt: Precinema, protocinema, pocket cinema, papieren cinema, duimcinema – het zijn allemaal benamingen voor verschillende vormen van ‘vroege cinema’ die me enorm interesseren. Wat ik zo mooi vind aan ‘optisch speelgoed’, is dat je heel goed kan zien hoe het principe van het bewegende beeld werkt, de bouwstenen worden letterlijk blootgelegd: je kan heel duidelijk de verschillende tekeningen of foto’s zien op de schijf van een fenakistiscoop, je kan pagina na pagina nagaan hoe de beweging tot stand komt in een flipboekje, enzovoort. Je kan als het ware in de machine kijken, zonder dat er echt een machine is, want ons oog is eigenlijk de machine. Hoe vaak ik ook al een flipbook door mijn vingers heb doen ratelen, hoe vaak ik al een zoötroop in actie heb gezien, ik word er steeds blij van. Daarin schuilt voor mij ook de kracht van deze kleinschalige vormen van cinema: het wonder van het kijken zelf staat daarin centraal.

Wat vond je zo aantrekkelijk aan de uitnodiging om te vertrekken van de magische lantaarn en vanwaar de voorkeur voor kinderlantaarns?

SV: Het woord magisch in de benaming van de Laterna Magica geeft aan dat het ‘toverachtige’ van bij het ontstaan van de lantaarn in de zeventiende eeuw centraal stond. In mijn films komen vaak kinderen voor. Ik beschouw hen graag als experimentele minihistorici die tijdens hun spel de geschiedenis ‘beoefenen’. Je zou kunnen zeggen dat ik doorheen mijn films naar de kindertijd kijk en tegelijk ook naar de kindertijd van het kijken.

Beide kijkbewegingen komen heel mooi samen in de kinderlantaarn: kleine doosjes in goedkope materialen (karton, blik) die aan de hand van een zaklamp of een kaarsje een hele nieuwe wereldgeschiedenis op de muren van de kinderkamer kunnen schijnen.

Je focust in de tentoonstelling ook op een ander, minder bekend aspect van de lantaarn: haar functie als educatief en zelfs wetenschappelijk instrument. Je toont daarbij een opmerkelijke interesse voor organisch materiaal, insecten, vissen.

Vaak wordt gesteld dat de twee geboortewiegen van cinema het wetenschappelijk laboratorium en de kermis zijn, iets wat Gustave Deutsch op een prachtige manier heeft belicht in de film Film Ist (1998). Op dit moment doe ik onderzoek naar de ontdekkingen op het gebied van de optica in de zeventiende eeuw, meer in het bijzonder naar de figuur van Antoni van Leeuwenhoek, die als de uitvinder van de microscoop wordt beschouwd. Aan de hand van een piepklein glazen lensje kon van Leeuwenhoek als eerste bewegende ‘diertgens’ zien in een druppel regenwater. Het mooie aan die vroege microscoop is dat het, net als het flipboekje en als andere voorlopers van de cinema, piepklein is van formaat. Eigenlijk deed van Leeuwenhoek aan een vorm van ‘pocket science’.

De microscoop en de toverlantaarn zijn beide kijkmachines. Ze hebben met elkaar gemeen dat ze iets dat eigenlijk heel klein is, uitvergroten. Maar terwijl de microscoop slechts beelden schenkt aan één individuele kijker, maakt de lantaarn het mogelijk om microscopische beelden te delen met een groter publiek. Het veelvormige leven in een druppel uit de Schelde kan met een lantaarn de muur van een museum vullen. Dat is wat ik met de lantaarns uit de Vrielynckcollectie tracht te doen: projecteren – in de letterlijke betekenis van vooruitwerpen – wat van Leeuwenhoek als eerste door de piepkleine lens gezien zou kunnen hebben.

Je deed veel historisch onderzoek naar het gebruik van de toverlantaarn. Beschouw je jouw werk als een vorm van documentaire kunst?

Volgens mij lopen in alle kunstwerken feit en fictie door elkaar. Het kunstwerk ontstaat net op dat raakvlak. Je kan de vraag ook omdraaien: bestaat er zoiets als fictionele kunst? Wat me interesseert aan van Leeuwenhoek – en waarom ik op het eerste gezicht een erg wetenschapshistorische en misschien zelfs een documentaire aanpak heb – is dat hij aan de hand van zoiets kleins als een druppel glas een nieuwe dimensie betrad. Het moet echt een soort Alice in Wonderlandervaring zijn geweest, wat opnieuw aansluit bij de keuze voor de kinderlantaarns. De lens van van Leeuwenhoek is voor mij met andere woorden niet meer, maar ook niet minder, dan een prisma om binnenin de werkelijkheid te kijken.

De tentoonstelling Schijnvis / Showfish / Poisson Brillant loopt van 27 oktober tot 13 november 2016 in M HKA en kwam tot stand in het kader van A Million Pictures: Magic Lantern Slide Heritage as Artefacts in the Common European History of Learning. Dit internationaal onderzoeksproject omtrent de magische lantaarn als Europees cultureel erfgoed waarin M HKA en de Universiteit Antwerpen partner zijn, is een consortium van Europese onderzoekers, musea, verzamelaars en kunstenaars die een duurzaam gebruik en beheer van lantaarnplaten in Europese collecties wil promoten.

+++

Sarah Vanagt

Sarah Vanagt (Balthasar) studeerde geschiedenis in Antwerpen, Sussex en Groningen en film aan de National Film and Television School (Verenigd Koninkrijk). Ze maakt documentaires, video-installaties en foto’s waarin ze haar passie voor geschiedenis en film(geschiedenis) combineert.

www.balthasar.be

Nele Wynants

Nele Wynants is postdoctoraal onderzoeker aan de Université libre de Bruxelles (Arts du spectacle) en de Universiteit Antwerpen (Visual Poetics). Ze is hoofdredactrice van FORUM+ en publiceert over de kruisbestuivingen tussen theater en wetenschap vroeger en nu, en over kunstenaars die werken op de grens van theater, film en mediakunst.

nele.wynants@uantwerpen.be

Noten

  1. Alle vertalingen zijn de mijne, tenzij anders vermeld. ‘I went to see the solar microscope, the magnifying power of which is a million. What it shows is really enough to drive a man of lively imagination mad. Nothing can be more horrible, – no more frightful devilish figures could possibly be invented,–than the hideous, disgusting water animalculae (invisible to the naked eye, or even to glasses of inferior power,) which we daily swallow. They looked like damned souls darting about their filthy pool with the rapidity of lightning, while every motion and gesture seemed to bespeak deadly hate, horrid torture, warfare, and death.’ Prince Pückler-Muskau, Tour in England, Ireland, and France in the Years 1828, 1829: With Remarks on the Manners and Customs of the Inhabitants, and Anecdotes of Distinguished Public Characters, Carey and Lea, 1833, p. 200.
  2. ‘No invention was capable of affording more entertainment and instruction than this instrument, opening a new world, and displaying the most extensive scenes of creative power, wisdom and design’ Gould, Charles. The Companion to the Compound, Oxy-Hydrogen and Solar Microscopes made by W. Cary, 181, Strand, W. Cary, 1827, p. 58.
  3. A Million Pictures is een samenwerking tussen onderzoekers van de Universiteit Utrecht (NL), Universiteit Antwerpen (BE), University of Exeter (UK), Universitat de Girona (ES), Universidad de Salamanca (ES) en een twintigal Europese musea met lantaarnplaten in hun collectie. Het project wordt gefinancierd via Joint Programming Initiative Cultural Heritage and Global Change, een programma dat de samenwerking stimuleert tussen Europese onderzoeksgroepen op het terrein van cultureel erfgoed. Projectwebsite: a-million-pictures.wp.hum.uu.nl.
  4. Zie over het verband tussen optisch speelgoed en het experimenteel onderzoek naar perceptie en cognitie: Wade, J. Nicholas. “Philosophical Instruments and Toys: Optical Devices Extending the Art of Seeing.” Journal of the History of the Neurosciences, vol. 13, no. 1, 2004, pp. 102–124.
  5. Vanagt, Katrien. De emancipatie van het oog: V. F. Plempius’ Ophthalmographia en de vroegmoderne medische denkbeelden over het zien. Twente University Press, 2010.
  6. Deep Time of the Theatre was een tweedaags symposium over de impact van oude en nieuwe media op theater, op 3–4 december 2015 in Antwerpen en Brussel. Het symposium was georganiseerd door de auteur van deze tekst met het Research Centre for Visual Poetics (Universiteit Antwerpen ) en THEA (Université libre de Bruxelles).
  7. Over van Leeuwenhoek en de veranderende noties van het ‘zien’ in kunst en wetenschap in het zeventiende-eeuwse Europa, zie Snyder, Laura J. Eye Of The Beholder. Johannes Vermeer, Antoni Van Leeuwenhoek, and the Reinvention Of Seeing, W.W. Norton & Company, 2015.
  8. Rossell, Deac. “Huygens, Christiaan.” Encyclopaedia of the Magic Lantern, red. David Robinson, Stephen Herbert, Richard Crangle, The Magic Lantern Society, 2001, p. 142.
  9. Gage, Simon Henry. “The Origin and Development of the Projection Microscope.” Transactions of the American Microscopical Society, vol. 28, 1908, p. 14.

    Zie ook: “Een wetenschappelijk tintje: de zonnemicroscoop of projectiemicroscoop.” Oog&Blik, een andere kijk op gezichtsbedrog en het werk van kunstschilder Jos de Mey, red. Kristel Wautier, Danny Segers, Museum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen, 2008, p. 22.
  10. Sir David Brewster, Treatise on Optics, 1853, geciteerd in Brooker, Jeremy. “The projection microscope.” The Temple of Minerva. Magic and the Magic Lantern at the Royal Polytechnic Institution, London 1837–1901. The Magic Lantern Society, 2013, pp. 26-28.

    Zie ook Altick, Richard. The Shows of London, Belknap Press, 1978, pp. 369–71.

    Chadwick, W.J. “The microscope.” The Magic Lantern Manual, Frederick Warne, 1878, pp. 116–119.
  11. Brief van Robert Longbottom aan Fox Talbot, 20 mei 1814, www.foxtalbot.dmu.ac.uk, geciteerd in Brooker 2013, p. 46.