This article was part of FORUM+ vol. 22 no. 3

This article is only available in Dutch.

Review

Theatre in the margins

Karel Pletinck
Universiteit Antwerpen

Eric De Volder overleed onverwacht in 2010, de nacht nadat zijn Toneelgroep Ceremonia met Woyzeck in première ging. De theaterauteur en -regisseur staat bekend om zijn sterk tot de verbeelding sprekende theatertaal. Vijfendertig jaar eerder was De Volder oprichter en spil guur van Etherisch Strijkersensemble Parisiana, een kleurrijk gezelschap van kunstenaars en muzikanten, met onder meer fotograaf Michiel Hendryckx, kunstenaar en theatermaker Johan Dehollander, Dirk Pauwels, William Phlips, Arne Sierens en vele anderen. Parisiana was een theatergezelschap, maar ook een strijkersensemble en een absurdistische actiegroep. Het kunstenaarscollectief maakte vanaf midden jaren 70 tot begin jaren 80 verschillende voorstellingen die zich situeerden op de grens tussen de zogenoemde hoge en lage cultuur. Een amateurorkest bracht kamermuziek uit het begin van twintigste eeuw en dat werd afgewisseld met absurde sketches en interventies waarin fictieve personages zoals Kiki de la Fauteuille, de Teeman en de kelners vrolijk verwarring zaaiden bij hun publiek.

Deze bundel brengt, onder redactie van Thomas Crombez, de geschiedenis van Parisiana tot leven aan de hand van getuigenissen en anekdotes van Eric De Volder zelf, maar ook van andere voormalige leden van het gezelschap. De vele foto’s en archiefdocumenten nemen de lezer mee naar de artistieke scene van Gent tijdens de jaren 70. Het boek steunt grotendeels op orale en visuele bronnen en doet in die zin een verregaand beroep op de verbeelding van de lezer. Want in tegenstelling tot andere theatermakers die actief waren in dezelfde periode – zoals bijvoorbeeld Jan Fabre en Anne Teresa De Keersmaeker – heeft Parisiana zelf nooit enige moeite gedaan de variëteit aan voorstellingen die ze produceerde te documenteren of theoretiseren. Crombez probeert die oefening retrospectief alsnog te maken.

In het kader van het opleidingsonderdeel ‘Performance en avant-garde’ gaf hij vijf studenten van de master Theater- en Filmwetenschap aan de Universiteit Antwerpen in 2013 de opdracht voormalige leden van Parisiana te interviewen. Ze verzamelden een diversiteit aan bronnen die samengenomen een gevarieerd beeld bieden van dit theaterfenomeen. Foto’s, krantenknipsels en anekdotes wisselen elkaar af in de fragmentarische opbouw van het boek. Die losse, ietwat associatieve structuur weerspiegelt zich ook in de bijdragen. Onder de titel Een indrukking verschijnt bijvoorbeeld de schriftelijke neerslag van het interview met Dirk Pauwels. Hij was voormalig lid van Parisiana en dus getuige van het eerste uur. Gezien de diversiteit aan bronnen en hun vormelijke eigenheid, kent het boek een eerder atypische structuur. Die keuze werkt goed. Na verloop van tijd begint het gebeuren te leven. Je krijgt een beeld van hoe het geweest zou kunnen zijn. Dat is voor jonge lezers erg prikkelend. Je wilde dat je erbij was. De focus op mondeling overgeleverde bronnen kent evenwel ook een keerzijde. Het roept vragen op over de betrouwbaarheid van het bronnenmateriaal. De auteurs tonen zich daarvan bewust wanneer ze waarschuwen voor mythevorming. Tevens lijkt het materiaal ook eerder beperkt. Dezelfde anekdotes en voorbeelden herhalen zich doorheen het boek.

Enkele korte essays plaatsen het bronnenmateriaal omtrent Parisiana in een bredere context. Evelien Jonckheere leest Parisiana als een voortzetting van een subversieve tendens die leefde in volkse café chantants in de negentiende eeuw. Beide zijn theaterfenomenen in de marge – ze spelen zich af buiten het officiële en gesubsidieerde theatermilieu – en benutten net die marge om kritiek te leveren op onder meer de bourgeoisie en de clerus. Karel Vanhaesebrouck situeert Parisiana vervolgens in een bredere historische traditie van populaire cultuurvormen waarin burleske humor geldt als antidotum voor de valse ernst die bepaalde kunstpraktijken kenmerkt. Crombez schetst op zijn beurt een mogelijke invloed van de historische avant-garde. De opvoeringen van Parisiana vertonen gelijkenissen met futuristische interventies in het begin van de twintigste eeuw. De leden van Parisiana deelden met de futuristen een voorliefde voor wat Filippo Tommaso Marinetti omschreef als fisicofollia of ‘lichaamsgekte’. Als reactie op het bourgeois theater waarin lichamelijkheid onderdrukt werd, verkoos Marinetti het variététheater waarin lichamelijke agitatie centraal stond. In het lichaam herkende Marinetti een bron van mogelijke anarchie en verzet. Cruciaal daarin stond de interactie tussen acteurs en publiek. Acteurs vervullen bijvoorbeeld de rol van kelner om zich ongemerkt tussen het publiek te kunnen bewegen en zo het geheel met kleine interventies te ontwrichten. In diezelfde geest legde De Volder als concertleider eens het optreden stil om twee bedelende kinderen – uiteraard acteurs – buiten te schoppen. Dit veroorzaakte een golf van verontwaardiging. Het resultaat was dat het publiek actief deelnam aan het gebeuren.

Naast deze historische situering stelt de bundel de vraag naar hedendaagse invloeden van Parisiana. Vinden we restanten van hun erfenis in het huidige theaterlandschap? Is er in de actuele kunstwereld plaats voor dergelijke subversieve voorstellingen? Hier sluipt een kunstpolitiek discours het boek binnen. Dankzij de institutionalisering en professionalisering van het kunstenveld werd het kunstenaarschap als beroep erkend. Het haalde kunstenaars uit hun marginale positie en bood sociale zekerheid. Tegelijkertijd leeft er bij sommige auteurs het idee dat de toenemende professionalisering de creatieve ruimte en vrijheid van de kunstenaar beknot. De retrospectieve kijk op Parisiana toont een andere manier van kunstbeoefening die wellicht ook tot een andere kunstpraktijk leidde. Evelyne Coussens vergelijkt in dat licht Reis naar het Morgenland (2014) van collectief FASE. Een stoet van sculpturen en objecten trok op 30 augustus 2014 langs de grote theaterzalen en musea van Antwerpen zoals de Bourlaschouwburg en het M HKA om deze kunsttempels letterlijk met een blaasbalg van zuurstof te voorzien. Deze schijnbaar subversief politieke kunststoet was in tegenstelling tot de voorstellingen van Parisiana minutieus voorbereid: er was toestemming van het stadsbestuur, vier politieagenten begeleidden het geheel en de kunsttempels werden niet in verlegenheid gebracht maar verwelkomden deze actie als een leuke afwisseling binnen het hedendaagse kunstaanbod. Dit roept onherroepelijk de vraag op of er nog ruimte is voor institutionele kritiek; of er nog ruimte is voor ‘kunst als modder’ – het artistieke motto van Eric De Volder.