This article was part of FORUM+ vol. 22 no. 1

This article is only available in Dutch.

'Eene onloochenbare verwantschap'. Music and literature in Flemish songbooks from the nineteenth century

Adelheid Ceulemans
Koninklijk Conservatorium Antwerpen, voor Vlaamse Muziek

In de negentiende eeuw was er een opvallend sterke band tussen muziek en literatuur, tussen musici en auteurs. Vreemd genoeg kreeg deze muzikaal-literaire connectie tot voor kort amper aandacht in onderzoek dat de Nederlandstalige, en vooral de Vlaams-Belgische muziek en letterkunde van de negentiende eeuw betreft. Dit artikel bestaat uit een casestudy van zeven negentiende-eeuwse, Vlaamse liedbundels – een genre dat de nauwe band tussen literatuur en muziek duidelijk illustreert. De inhoud en poëtische vorm van de liederen komen aan bod, maar de nadruk ligt op de melodieën en hun herkomst. Met deze gevalstudie hoopt dit artikel verder interdisciplinair onderzoek naar negentiende-eeuwse literatuur en muziek te stimuleren.

In the nineteenth century, a remarkably strong connection existed between music and literature, between musicians and authors. Curiously enough, until recently, research into nineteenth-century Dutch, and particularly Flemish-Belgian music and literature has scarcely addressed this musical-literary connection. This article consists of a case study of seven nineteenth-century Flemish songbooks – a genre that clearly illustrates the close connection between literature and music. It addresses the content and poetic form of the songs, but focuses on the melodies and their origin. By means of this case study, this article hopes to promote further interdisciplinary research into nineteenth-century literature and music.

De band tussen literatuur en muziek in het negentiende-eeuwse, Vlaamse cultuurleven: Een onderbelicht onderzoekstopic1

'Er bestaet tusschen de kunsten eene onloochenbare verwantschap. Er zyn overal snaren, welke dezelfde toonen voortbrengen en op dezelfde wyze het gemoed schokken.'2 Met deze woorden opent Pieter Frans Van Kerckhoven zijn bundel Volksliedjes uit 1854. Hij doelt in de eerste plaats op de verwantschap tussen de letterkunde en de schilderkunst; de bundel is immers opgedragen aan de kunstschilder Eugène De Block, wiens 'huiselyke tafereelen' volgens Van Kerckhoven 'bloedverwanten' zijn van zijn 'liêkens'.3 Van Kerckhovens Volksliedjes illustreren echter ook een andere artistieke verwantschap, namelijk die tussen de letterkunde en de muziek. Het is die verwantschap die centraal staat in deze bijdrage. In het negentiende-eeuwse, Vlaamse cultuurleven was er een opvallende en sterke band tussen woord en klank, tussen literatuur en muziek, tussen auteurs en componisten. Het is opmerkelijk dat deze muzikaal-literaire connectie tot voor kort sterk werd verwaarloosd in onderzoek dat de Nederlandstalige, en vooral de Vlaams-Belgische muziek en letterkunde van de negentiende eeuw betreft.4 De relatie tussen tekst en beeld, bijvoorbeeld, is veel beter gedocumenteerd dan die tussen tekst en muziek.5 Slechts recent verschenen er enkele publicaties die de band tussen (Vlaams-Belgische) literatuur en muziek in de negentiende eeuw belichten; onder meer over liederen op tekst van Guido Gezelle,6 over negentiende-eeuwse muziektheaterwerken,7 en over het Vlaemsch-Duitsch Zangverbond (een Vlaams-Duitse koorfederatie waarbij zowel musici als literatoren betrokken waren).8 Dit artikel sluit aan bij deze prille interdisciplinaire onderzoekslijn.

Er zijn talrijke voorbeelden en genres die de band tussen literatuur en muziek in het negentiende-eeuwse Vlaanderen duiden. Zo ook zijn er talrijke casestudy's mogelijk om de relevantie van een muziekhistorisch perspectief te illustreren in de studie van de negentiende-eeuwse, Vlaamse letterkunde. In dit artikel worden zeven Vlaamse liedbundels uit de negentiende eeuw besproken. Deze bevatten immers muziek, in de vorm van melodie-aanduidingen, en teksten, meer bepaald gedichten, geschreven door Vlaamse auteurs (wier naam op de kaft staat). Het betreft meer bepaald de bundel Volksliedjes van de Antwerpse dichter Theodoor Van Ryswyck (1846); de gelijknamige bundel van de Antwerpse auteur Pieter Frans Van Kerckhoven (1854); Liederen (1857) en Vlaemsche liedjes (1857), respectievelijk van Frans De Cort en Andreas De Weerdt, beiden Antwerpenaren (ill. 1); Liedjes en gedichten (1858) van Luppe Scherpschieter, pseudoniem van de relatief onbekende dichter Hendrik Schoofs, afkomstig uit Brussel; Al de liberale liedjes en gedichten van de Gentenaar Napoleon Destanberg (1866); en tot slot Liedjes en gedichten (1868) van Julius Wytynck, een weinig bekende Gentse schrijver van veelal blijspelen. De poëtische vorm en de inhoud van de liederen komen aan bod, maar deze bijdrage zal vooral aandacht besteden aan de melodieën in de liedbundels en in het bijzonder aan de herkomst van de betreffende zangwijzen. In de slotbeschouwingen worden de bevindingen van deze gevalstudie geplaatst in een ruimer, cultuurhistorisch kader.

Liedbundels of poëziebundels?

Dienen de genoemde boeken nu als poëzie- of als liedbundel te worden gekwalificeerd? Het meest distinctieve criterium dat liederen van gedichten onderscheidt, is dat liederen bedoeld zijn om gezongen te worden.9 Sommige bundels bevatten erg veel muziekaanwijzingen (in de vorm van een refrein of een melodieaanduiding onder de titel), zoals bijvoorbeeld de bundel van De Weerdt. De bundel van Van Kerckhoven daarentegen bevat veel minder muziekaanwijzingen. Enerzijds beschouwen de dichters de teksten in hun bundels als liederen, zo blijkt uit de hierboven aangehaalde titels, anderzijds richten ze zich tot een leespubliek en profileren ze zich in het voorwoord als dichter. Destanberg noemt zichzelf een 'rijmelaar'; Van Kerckhoven omschrijft zijn 'liêkens' ook als 'dichtjes' en als 'poëzy'. De Weerdt schrijft dat hij niet kan 'dichten', maar wel kan 'rijmelen' en 'zingen'. Wytynck draagt zijn bundel op aan de Gentse advocaat Oswald de Kerchove de Denterghem en brengt daarbij hulde aan diens 'goed hart', zijn 'ware vrijheidsliefde' én aan zijn 'genegenheid voor Vlaamsche poësie'.10

Liederen (Frans De Cort, 1857). Erfgoedbibliotheek Hendrik Concience, 11095

De voorwoorden van Jan Frans Willems en van Ferdinand Augustijn Snellaert in hun negentiende-eeuwse compilaties van oude volksliederen – respectievelijk Oude Vlaemsche liederen uit 1848 en Oude en nieuwe liedjes uit 1852 – scheppen enige klaarheid in de begripsverwarring, evenals de inleiding op Van Ryswycks Volksliedjes.11 Willems linkt het lied aan de 'dichterlyke verbeelding' en stelt: 'Het lied is de oudste form in elke letterkunde: dit bewyst de algemeene geschiedenis, en die der Germanen in 't byzonder.'12 In het voorwoord van de tweede editie van Oude en nieuwe liedjes, uit 1864, schrijft Snellaert: 'Het lied en liegt niet: het is de eenige letterkundige form, die het harte eener natie immer op hare tong brengt.'13 Net als Snellaert en Willems beschouwt Van Ryswyck het lied als een onderdeel van de literatuur, zo blijkt uit het voorwoord van zijn Volksliedjes: 'De liedjes moeten met de fabels wel het moeijelykste slag aller kleinere poëzie wezen.'14 Of men de aangehaalde bundels nu lied- of poëziebundels noemt, of de inhoud ervan liederen of gedichten – volgens de getuigenissen van deze negentiende-eeuwse literatoren betreft het in ieder geval een literair-poëtisch genre.

Dat de grens tussen 'lied' en 'gedicht' dun was, mag overigens geen verwondering wekken. Ook het onderscheid tussen luisteren en lezen was zeer subtiel in het Vlaamse cultuurleven van de negentiende eeuw. Gezien het hoge analfabetismepercentage (in 1843 51%, in 1850 nog 44%)werden dag- of weekbladen,15 gedichten of novellen dikwijls voorgelezen, in familiekring of in genootschappelijk verband. Daardoor werden teksten meer beluisterd dan gelezen – de stap van gedicht naar lied is dan ook gauw gezet.

Inhoud

De inhoud van de liedbundels die worden besproken, verschilt van bundel tot bundel en van lied tot lied, maar er zijn wel enkele algemene tendensen en gelijkenissen. Zo spelen veel van de teksten rechtstreeks in op de actualiteit: de loting of de 'bloedwet', misbruik door de clerus en armoede zijn thema's die dikwijls voorkomen. In elke bundel zijn er enerzijds volkse amusementsliederen (drinkliederen, liefdesliedjes, carnavalsliederen) en anderzijds maatschappelijk geëngageerde liederen, met een boodschap van sociaal-economische, politieke of cultuurnationalistische aard.16 De verhouding tussen deze twee types liederen varieert naargelang de bundel. Zo bevat de bundel Vlaemsche liedjes van De Weerdt, geboekstaafd als Antwerps volkszanger, veel meer ongecompliceerde amusementsliederen dan die van Van Ryswyck of Destanberg – zij stellen het maatschappelijk engagement voorop. Dat blijkt al uit de voorwoorden van de betreffende bundels. De Weerdt schrijft dat hij niet kan dichten, maar wel kan rijmen en zingen van 'Trees en Kaet en Peer en Jan; / Zingen lyk er wordt gezongen, / Los en vry en onbedwongen, / Door 'ne vent of door 'ne jongen, / Onder 't pakken van een pint, / Als men vrolyk is gezind.'17 Van Ryswyck wijst op het natievormende vermogen en de impact van het lied: het is 'een der sterkste middelen om den geest van nationaliteit by een volk te doen ontvlammen.' Hij hoopt dat zijn liedbundel het volk 'tot vreugde, onderlinge eenstemmigheid en vaderlandsliefde' kan 'aensporen'.18 In het voorwoord (en in de titel) van Al de liberale liedjes en gedichten legt Destanberg de nadruk op het liberaal-politieke karakter van zijn gedichten: 'Hoewel rijmelaar, ben ik altijd liberaal geweest en gebleven.'19

De gedichten uit de genoemde bundels zijn vaak geworteld in een lokale context. Destanberg situeert zijn liederen expliciet in het negentiende-eeuwse Gent. Lokale wetten en beslissingen (onder meer in verband met stadsscholen), Gentse mythen en figuren als Baes Kimpe, Pierlala, Cies van Ghendt of Artevelde, zijn prominent aanwezig in zijn liedbundel. Scherpschieter liet zich duidelijk inspireren door Brussel. Scherpschieters bundel bestaat uit twee delen, één in het Frans en één in het Nederlands – weliswaar een verfranst Nederlands, waarin het Brussels dialect sappig wordt geëvoceerd. In het voorwoord vraagt hij zijn 'hooggeleerd' publiek niet te 'kyven' omdat hij geen 'vlaemsch' kan 'schryven': 'Maer ik volg de regte baen / Om zeker te zyn verstaen.'20

Wytynck geeft in het voorwoord van zijn Liedjes en gedichten aan dat hij de kwaliteit van het Vlaamse volkslied wil opkrikken:

Mochten de er in voorkomende deuntjes iets bijdragen om 't volk betere en gezondere liedjes te doen zingen, dan die welke meestal de liedjeszangers in steden en dorpen met begeleiding van trommel en trompet te koop veilen, dan ware ons doel bereikt.21

Dat doel lijkt Wytynck (deels) te hebben gerealiseerd. Drie liederen in deze bundel kregen immers een 'eervolle vermelding' in de 'prijskamp voor volksliederen', uitgeschreven door het Liberaal Vlaams Verbond van Gent, in 1866 en 1867.22

Vorm

De vorm en de stijl van de gedichten (of liederen) in deze bundels laten zich samenvatten als 'eenvoudig'. De rijmschema's zijn helder, ongecompliceerd en worden consequent aangehouden: heel vaak betreft het een gekruist of omarmend rijm (volgens de structuur a-b-a-b of a-b-b-a). Ingewikkelde beeldspraak of originele stijlfiguren blijven uit. Eind- en stafrijmen moeten het ongecompliceerde muzikale potentieel van de gedichten onderstrepen. De stilistische en formele eenvoud is deels te verklaren door de finaliteit van de gedichten: ze zijn geschreven om gezongen te worden. Hoe eenvoudiger de vorm en de tekst van de gedichten, hoe gemakkelijker ze onthouden kunnen worden, wat voor een volks lied niet onbelangrijk is. Daarenboven zijn de dichters gebonden aan de formele geplogenheden van het lied. Er zijn in dat verband twee mogelijkheden. Ten eerste: de tekst is geschreven op een bestaande melodie. Bijgevolg moet de dichter zijn gedicht aanpassen aan en inpassen in die bepaalde zangwijze (notenschrift). De melodie wordt meestal weergegeven onder de titel: hetzij het incipit of de titel van het oorspronkelijke lied (waarvan de melodie wordt gebruikt), hetzij het 'koor' of refrein dat na elke strofe gezongen dient te worden. Het refrein kan ook aangegeven worden door een 'bis'-vermelding bij de slotregels van elke strofe. Ten tweede: er wordt nieuwe muziek gecomponeerd voor de tekst. Hoe eenvoudiger het dichtwerk (wat betreft opbouw, vorm en stijl), hoe gemakkelijker voor de (amateur)componist om het te toonzetten.23 Het is duidelijk dat in beide gevallen stilistische eenvoud, een ongecompliceerde formele structuur en een eenvoudige strofeopbouw, volgens een vooropgesteld rijmschema (dat al dan niet opgedrongen wordt door een bestaande melodie), troeven, zelfs vereisten zijn voor een vlotte toonzetting.

Muziekaanduidingen: herkomst van de melodieën

Indien de dichter het lied schrijft op een bestaande zangwijze kan de melodieaanduiding zowel refereren aan Vlaamse volksliederen als aan buitenlandse liederen, in dat laatste geval niet zelden uit een Franse opera, operette of vaudeville.

Van Kerckhoven verwijst in zijn Volksliedjes een aantal keer naar Oude en nieuwe liedjes om de melodie van een bepaald lied te duiden. De betreffende zangwijze (en de tekst van het oorspronkelijke lied) kan men terugvinden in de reeds genoemde liedverzameling die Snellaert compileerde in 1852. Ook in de hierboven aangehaalde compilatie van Willems uit 1848 en in die van Jan Bols uit 1897, Honderd oude Vlaamsche liederen met woorden en zangwijzen,24 kan men heel wat Vlaamse liederen en melodieën opsporen. Het omvangrijkste en meest volledige naslagwerk voor de Vlaamse liedkunst is het magnum opus van Florimond Van Duyse, Het oude Nederlandsche lied (in vier delen, 1903-1908), dat maar liefst 714 liederen bevat. Van Duyse publiceerde de teksten en melodieën van de liederen en gaf bij elk lied ook cultuurhistorische duiding en informatie betreffende de herkomst van het lied. In Van Duyses naslagwerk vindt men onder meer de Gentse melodie 'Pierlala',25 die Destanberg maar liefst acht keer gebruikt in zijn Liberale liedjes en gedichten, en die ook voorkomt in de liedbundels van De Cort en Scherpschieter. In de bundel Vlaemsche liedjes duidt De Weerdt tweemaal 'Roosje uit de dalen' aan als melodie, een verwijzing naar Van Ryswycks gedicht 'Het roosjen uit de dalen',26 geschreven naar Goethes 'Heidenröslein'. De Antwerpse beiaardier en componist Jan Frans Volckerick (1815-1897) zette van Ryswycks gedicht op muziek.27 Destanberg kiest in zijn liedbundel drie keer voor de melodie 'Van het kuiperke'. Deze melodie is een mooi voorbeeld van een opera-aria, die lange tijd zo geliefd was en zo vaak werd gebruikt, dat men gaandeweg de operaherkomst vergat en de aria als een volkslied ging beschouwen.28 De melodie werd opgenomen in verschillende volksliedverzamelingen, waaronder die van Van Duyse, die de operaherkomst wél vermeldt. De melodie is immers ontleend aan een aria uit Le tonnelier, een opéra comique van François-Joseph Gossec (1756). Le tonnelier kende een ruime verspreiding in de Vlaamse steden; in 1772 werd het werk opgevoerd in Brugge, Antwerpen, Gent en Brussel. De opera raakte in de vergetelheid, maar de aria 'Un tonnelier vieux et jaloux' leefde in Vlaanderen voort als ''t Kuiperke'. De oorspronkelijke tekst werd ingeruild voor Vlaamse verzen van verschillende tekstschrijvers.29

La clef du caveau (Brusselse editie uit 1827). Bibliotheek Koninklijk Conservatorium Antwerpen, 03090298645

De opera Le tonnelier brengt ons bij de vele Franse liedwijzen in de genoemde dichtbundels. Het merendeel van die Franse melodieën is traceerbaar in laatzeventiende- of vroegachttiende-eeuwse Franse liedverzamelingen (zoals Nouveau recueil de chansons choisies, het weekblad Les chansons illustrées of Journal hebdomaire ou Recueils d'airs choisis dans les opera comiques melé de vaudevilles, rondeaux, ariettes, duo, romances & ca) en vooral in La clé du caveau (ill. 2, 3).30 Dit is een naslagwerk dat bekende liedwijzen (van volkse liederen over vaudevilles tot opera-aria's) verzamelde en indexeerde, zowel de titels of incipits, als de melodieën en de rijmschema's, en waar mogelijk ook de namen van de componisten. De auteur van een lied (of muziektheaterwerk) kon aan de hand van de rijmschema's een geschikte melodie selecteren, en omgekeerd kon het publiek in La clé du caveau een bepaalde melodie snel terugvinden. La clé du caveau werd niet enkel in Frankrijk gehanteerd. Vlaamse dichters en componisten maakten er evenzeer gebruik van. Behalve ''t Kuiperke' zijn ook de liedwijzen 'Petits oiseaux, mangez sur ma fenêtre' (gebruikt door zowel Destanberg, De Cort als De Weerdt) en 'Au clair de la lune' (Scherpschieter) terug te vinden in La clé du caveau, evenals de aria 'La Sentinelle' (Destanberg). Heel populair in de negentiende eeuw was de 'Air du carillon' (Scherpschieter), volgens Van Duyse in oorsprong een Franse dans uit de zestiende eeuw.31 De melodie van 'La façon de Barbari', traceerbaar in La clé du caveau, komt meermaals voor in de negentiende-eeuwse letterkunde, onder meer in de bundels van De Weerdt en Van Ryswyck. 'Femmes, voulez-vous éprouver', een aria uit de opéra comique Le secret (1796) van Jean-Pierre Solié,32 wordt vier keer als melodie genoemd in de liedbundel van Destanberg en driemaal in die van De Weerdt. Beiden hebben hiervoor waarschijnlijk La clé du caveau geraadpleegd. Destanberg noemt twee keer Les dragons de Villars als wijsaanduiding. Het betreft de titel van een opera van Louis Aimé Maillart uit 1856. Deze melodie was zeer in trek in Vlaanderen, zo getuigen de vele lyrische drama's die deze melodie gebruiken. Dat geldt evenzeer voor 'Voyez sur cette roche', afkomstig uit de opera Fra Diavolo (1830) en gerecupereerd door zowel Van Ryswyck als De Weerdt in hun liedbundels. 'T'en souviens-tu' komt maar liefst viermaal voor in de Liberale liedjes en gedichten van Destanberg en wordt evenzeer aangehaald door Van Ryswyck en De Weerdt. Deze melodie verwijst naar een lied van de Franse chansonnier Paul Emile Debraux (1796-1831) uit 1817. Het lied van Debraux wordt op zijn beurt gezongen op een air van een lied van Joseph Denis Doche (1766-1825), een Franse orkestmeester en componist en een van de best vertegenwoordigde toondichters in La clé du caveau van 1811.33 'Le dieu des bonnes gens', een melodie waarnaar zowel Destanberg, De Cort als Scherpschieter verwijzen, komt niet voor in La clé du caveau. Het betreft een lied van Pierre Jean de Béranger (1780-1857), een zeer succesvol Frans dichter en chansonnier. Tijdens zijn leven genoot De Béranger grote populariteit; na zijn dood werd hij dikwijls genoemd en geciteerd, zowel binnen als buiten de Franse landsgrenzen.34

Les chansons illustrées. Bibliotheek Koninklijk Conservatorium Antwerpen, 03090346700

Behalve Franse liedwijzen en componisten komen er ook enkele Belgische, Nederlandse en Duitse melodieën voor in de genoemde dichtbundels – hoewel de Franse melodieën, verhoudingsgewijs, sterk in de meerderheid zijn. De Cort noemt in zijn bundel onder meer een (niet nader gespecificeerde) melodie van de Luikse componist André Ernest Modeste Grétry (1741-1813), vooral bekend van zijn opera Lucille (1769).35 Hij vermeldt eveneens 'Wien neêrlands bloed in de aedren vloeit', de melodie van het Volkslied, dat werd gecomponeerd door Johan Wilhelm Wilms op tekst van Hendrik Tollens en lange tijd het nationale volkslied was van het Koninkrijk der Nederlanden. De liedbundel van De Cort bevat ook een verwijzing naar het bekende en zeer patriottische Rheinlied van de Duitse dichter Nikolaus Becker (1809-1845). Het Nederlandse Volkslied en het Duitse Rheinlied komen evenzeer voor bij Van Ryswyck. 'Il segreto di essere felici' schrijft De Cort (als melodieaanduiding) foutief toe aan Rossini. Het betreft een aria uit de opera Lucrezia Borgia van Gaetano Donizetti (1833).

Eén, of beter slechts één, van de besproken liedbundels bevat uitsluitend nieuw gecomponeerde muziek (en dus geen verwijzingen naar bestaande melodieën), namelijk de bundel van Julius Wytynck. Niet toevallig werden van die dichtbundel drie liederen (met originele melodieën) bekroond. In een voetnoot bij het voorwoord geeft Wytynck aan dat men zich voor de muziek in deze bundel dient te wenden tot de jong gestorven Gentse componist Isidoor De Vos (1850-1876), 'in het voorgeborchte der oude Dampoort, te Gent'.[Over Cartol: Roquet, Lexicon Vlaamse componisten, p. 109. Over Van den Acker: Roquet, Lexicon Vlaamse componisten, p. 716. Vgl. Ceulemans, Verklankt verleden, p. 98, 75-76.] De Cort nam in zijn liedbundel een vijftal liederen op (een minderheid dus) die gezongen dienen te worden op 'nieuwe muziek' van onder meer de reeds genoemde Volckerick, van de Antwerpenaar Hendrik Cartol (1819-1896), en van Jan Van den Acker (1836-1881), een Antwerpse componist en violist, die vele jaren orkestmeester was in de Nederlandse Schouwburg en ook jarenlang dirigent van het Antwerpse Théâtre des Variétés.36

Slotbeschouwingen

Deze (beperkte) gevalstudie van liedbundels, die in het verleden slechts weinig muziek- of literair-historische aandacht genoten, brengt een aantal interessante facetten van het negentiende-eeuwse cultuurleven in Vlaanderen aan het licht en illustreert ook een aantal literair-historische tendensen. Ten eerste tonen de besproken liedbundels de dubieuze en paradoxale omgang met de Franse literatuur en cultuur in de jonge Belgische natiestaat. In de genoemde liedbundels worden de Franse taal, cultuur, zeden en gewoonten in verschillende liederen verguisd. Anderzijds putten de aangehaalde dichters en componisten welwillend uit de Franse muziekcultuur. Denk aan de vele Franse opera's die werden genoemd; aan de Vlaamse toepassing van de muziekpraktijk van La clé du caveau; aan de Franse liedverzamelingen waar Vlaamse (toon)dichters gretig gebruik van maakten, niettegenstaande er ook Duitse of Engelse volksliedverzamelingen beschikbaar waren (bijvoorbeeld Crosby's English Musical Repository, A Choice Selection of Esteemed English Songs; Arien und Lieder Album; Arien Album, Sammlung Berühmter Arien).37 Het voorwoord van Van Ryswycks Volksliedjes is veelzeggend in dat opzicht: Van Ryswyck erkent met tegenzin dat zijn liedjes wat betreft de vorm meer aansluiting vinden bij de Franse dan bij de Duitse liedkunst. Hij acht het noodzakelijk zich hiervoor te verantwoorden – hij liet zich leiden door de smaak van zijn publiek: 'Want, daer ons volk dagelyks met eenen vloed van fransche romancen en coupletten bestormd wordt, is het gedeeltelyk aen derzelver trant op den duer gewoon geworden.'38 De weinige Vlaamse liedjes die het volk nog kent en 'nog eens voor de aerdigheid napypt' – de 'pijp' was een blaasinstrument – werden enkel mondeling overgeleverd en zijn bijgevolg 'door den tyd deelryk [sic] gehavend en schier onkennelyk geworden.'39

Ten tweede illustreren de besproken dichtbundels de interactie tussen verheven en populaire literatuur, tussen top en basis binnen het cultureel-literaire systeem.40 Opera's worden doorgaans gerekend tot de 'hoge' literatuur en cultuur. Dat geldt niet het minst voor de laatachttiende- en vroegnegentiende-eeuwse operacultuur in Vlaanderen, die sterk verfranst was. Het operapubliek bestond toen uit gegoede, Franstalige bourgeoisie uit de hoogste maatschappelijke klassen. Uit bovenstaande gevalstudie blijkt dat in het negentiende-eeuwse Vlaanderen Franse opera-aria's (uit de laatste decennia van de achttiende of zelfs uit de eerste helft van de negentiende eeuw) in relatief korte tijd werden 'gerecycleerd' in de 'lage' cultuur, meer bepaald in volkse, Nederlandstalige lyrische drama's en liedbundels (uit het midden van de negentiende eeuw) zoals die van Andreas De Weerdt. Inhoudelijke aspecten (de volkse amusementsliederen) en boekhistorische kenmerken doen inderdaad vermoeden dat vele liedbundels als volkse en goedkope edities op de markt kwamen. Het betrof uitgaven in zakformaat, gedrukt op dun papier van een lage kwaliteit, met een eenvoudige omslag. Anderzijds is het duidelijk dat men niet alle bestudeerde liedbundels zonder meer kan klasseren als 'volksliteratuur'. Itamar Even-Zohar wees er al op dat negentiende-eeuwse lezers consumenten waren van de producten van zowel de hogere als de lagere systemen van het literaire of culturele polysysteem.41 Dat gold zeker ook voor Van Ryswycks Volksliedjes, zo blijkt uit eerder onderzoek. Er gaapt een kloof tussen de ontwikkelings- en geletterdheidsgraad van Van Ryswycks lezers (het primaire doelpubliek, consumenten van de 'hogere' literatuur), en die van de volkse personages, die Van Ryswyck vaak met veel ironische distantie afbeeldt (consumenten van de 'lage' volkscultuur).

Tot slot. Dit artikel belicht slechts één aspect van de intense interactie tussen tekst en muziek in het negentiende-eeuwse, Vlaamse cultuurleven. Dit is een nog grotendeels onontgonnen studiedomein dat tal van onderzoeksmogelijkheden biedt, zowel voor literatuur- als muziekvorsers: het gebruik van La clé du caveau, de contacten en samenwerkingen tussen auteurs en componisten in literaire genootschappen en culturele verenigingen, en de concrete wisselwerking tussen tekst en muziek zijn interessante onderzoekstopics die nog verder geëxploreerd dienen te worden.

+++

Adelheid Ceulemans

Adelheid Ceulemans promoveerde in 2013 tot doctor in de Letterkunde. Momenteel is zij verbonden aan het Koninklijk Conservatorium Antwerpen (AP Hogeschool Antwerpen) als onderzoeker en assistent coördinatie onderzoek en maatschappelijke dienstverlening. Ze publiceerde verschillende artikelen over negentiende-eeuwse zangspelen, opera's en literatuur. In 2010 verscheen van haar hand het boek Verklankt verleden, Vlaamse muziektheaterwerken uit de negentiende eeuw (1830-1914) (University Press Antwerp), dat werd bekroond met de Leon Elautprijs van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde.

adelheid.ceulemans@ap.be

Footnotes

  1. Dit artikel is een bewerkte versie van de gelijknamige lezing die de auteur gaf op 28 maart 2014, tijdens het congres Achter de verhalen 5: Terug naar de tekst (Brussel, 26-28 maart 2014).
  2. P.F. Van Kerckhoven, Volksliedjes. Gent 1854, p. 1.
  3. Van Kerckhoven, Volksliedjes, p. 1.
  4. De functie van liederen (en, in mindere mate, de relatie tussen tekst en muziek) werd wel bestudeerd voor andere periodes uit de Nederlandse literatuur- en muziekgeschiedenis. Vgl. (middeleeuwen) V. Fraeters & F. Willaert (red.), Hadewijch. Liederen. Groningen 2009; L.P. Grijp & F. Willaert (red.), De fiere nachtegaal. Het Nederlandse lied in de middeleeuwen. Amsterdam 2008; F. Willaert, Veelderhande liedekens. Studies over het Nederlandse lied tot 1600. Leuven 1997 (Antwerpse Studies over Nederlandse Literatuurgeschiedenis, 2); (zestiende eeuw) F.A. Deen, Moorddam: publiek debat en propaganda in Amsterdam tijdens de Nederlandse Opstand (1566-1578). Doctoraatsthesis Universiteit van Amsterdam. Amsterdam 2012; (zeventiende eeuw) M. De Wilde, De lokroep van de nachtegaal. Wereldlijke liedboeken uit de Zuidelijke Nederlanden (1628-1677). Doctoraatsthesis Universiteit Antwerpen. Antwerpen 2011; (het oorlogslied in de zeventiende eeuw) D. Haks, Vaderland en vrede, 1672-1713. Publiciteit over de Nederlandse Republiek in oorlog. Hilversum 2013 ; E. Stronks, Het hart naar boven. Religieuze poëzie in de zeventiende eeuw. Amsterdam 1999; E. Stronks, 'Een stichtend offensief van dichtende dominees.' In L.P. Grijp e.a. (red.), Een muziekgeschiedenis der Nederlanden. Amsterdam 2001, p. 302-311; E. Stronks, 'Identiteit van adolescenten in de vroegmoderne literatuur: het studentenlied als casus.' Nederlandse Letterkunde, 17 (2012) 3, p. 225-248; E. Stronks & T. van den Dungen, De Maassluische Meeuweklacht: liederen voor zeelui, wezen en andere kerkgangers uit de zeventiende eeuw. Houten 1997; (twintigste eeuw) G. Buelens, '“God verhoor ons, dat zijn wij.” De functies van het Nederlandse Eerste Wereldoorloglied.' Volkskunde, 112 (2011) 4, p. 361-370, 444.
  5. Vgl. o.a. P. Couttenier, '“Verbeeld u.” Illustraties in de Vlaamse historische romans van de negentiende eeuw.' In M. Van Vaeck, H. Brems & G.H.M. Claassens (red.), De steen van Alciato: literatuur en visuele cultuur in de Nederlanden. Opstellen voor prof. dr. Karel Porteman bij zijn emeritaat. Leuven 2003, p. 633-653; J.H.M. Van der Marck, Romantische boekillustratie in België. Van de Voyage Pittoresque au Royaume des Pays-Bas (1822) tot La légende et les aventures héroïques, joyeuses et glorieuses d'Ulenspiegel et de Lamme Goedzak au pays de Flandres et ailleurs (1869). Roermond 1956; T. Verschaffel, Beeld en geschiedenis. Het Belgische en Vlaamse verleden in de romantische boekillustraties. Turnhout 1987.
  6. V. Bosmans, P. Couttenier & J. Dewilde, De zingende dichter: Vlaamse en internationale liedkunst op poëzie van Guido Gezelle. Speciaal nummer Gezelliana. Kroniek van de Gezellestudie, 19 (2008) 1-2.
  7. A. Ceulemans, Verklankt verleden. Vlaamse muziektheaterwerken uit de negentiende eeuw (1830-1914): tekst en representatie. Antwerpen 2010 (Coulissen, 1); J. Dewilde, 'Tussen Franse vaudeville en Vlaamse opera: het zangspel getoetst aan de spelen van Prudens Van Duyse en Karel Ondereet.' Jaarboek Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Retorica “De Fonteine” te Gent, LIX (2009) 51, p. 85-115.
  8. Vgl. de voordracht van Jan Dewilde ('Het koorleven in Vlaams-België in de eerste helft van de negentiende eeuw, Een casestudy : het Vlaemsch-Duitsch Zangverbond') tijdens de workshop Choral societies and nationalist mobilization in nineteenth-century Europe (deSingel, 17-19 februari 2011, NISE & SPIN). Deze lezing vond plaats in navolging van een onderzoeksproject over het Vlaemsch-Duitsch Zangverbond aan het Koninklijk Conservatorium Antwerpen (2010-2011). Voor meer informatie over het Vlaemsch-Duitsch Zangverbond: J. Dewilde, 'Vlaemsch-Duitsch Zangverbond.' In R. De Schryver, B. De Wever & G. Durnez (red.), Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Tielt 1998, 3, p. 3501-3502; A. Ceulemans, Tussen Liereman en Literator: het poëtische oeuvre van Theodoor Van Ryswyck (1811-1849). Doctoraatsthesis Universiteit Antwerpen. Antwerpen 2013, p. 351-354. In 1987 verscheen er een boek over de band tussen de Vlaamse Beweging en de Vlaamse muziekcultuur in de negentiende en twintigste eeuw; ook de liedkunst komt aan bod: H. Willaert & J. Dewilde, “Het lied in ziel en mond.” 150 jaar muziekleven en Vlaamse Beweging. Tielt 1987.
  9. Dat leest men ook in Van Dale en in het Lexicon van literaire termen, waarin een lied wordt gedefinieerd als een 'eenheid van gedicht en melodie': Van Dale online, 2011. vowb.vandale.be (18 april 2014); H. Van Gorp, R. Ghesquiere & D. Delabastita, Lexicon van literaire termen. Deurne 1998, p. 177, 253-254. Pas in de zestiende eeuw werden het dichten en het componeren twee duidelijk onderscheiden creatieve vaardigheden: Van Gorp, Ghesquiere & Delabastita, Lexicon van literaire termen, pp. 253-254.
  10. N. Destanberg, Al de liberale liedjes en gedichten. Gent 1866, p. 8; Van Kerckhoven, Volksliedjes, p. 1-2; A. De Weerdt, Vlaemsche liedjes. Antwerpen 1857, p. 5; J. Wytynck, Liedjes en gedichten. Gent 1868, p. 5.
  11. Er wordt gerefereerd aan negentiende-eeuwse bronnen. De middeleeuwse en vroegmoderne historische context (o.a. troubadours en Minnesängers) wordt hier buiten beschouwing gelaten.
  12. J.F. Willems, Oude Vlaemsche liederen ten deele met de melodiën, uitgegeven door J.F. Willems. Gent 1848, p. i-ii.
  13. F.A. Snellaert, Oude en nieuwe liedjes, bijeen verzameld door F.A. Snellaert. Gent/'s Gravenhage 1864, p. i.
  14. Th. Van Ryswyck, Volksliedjes. Antwerpen 1846, p. vi.
  15. De daling van het analfabetismepercentage is te verklaren door een cultureel en sociaal democratiseringsproces (o.a. significante toename van het percentage schoolgaande jeugd; afschaffing van het dagbladzegel). Vgl. o.a. M. Mathijsen, Het literaire leven in de negentiende eeuw. Leiden 1987; E. Witte, 'De 19de-eeuwse Vlaamse literator en de maatschappelijk-politieke aspecten van zijn tijd.' In A. Deprez, W. Gobbers & K. Wauters (red.), Hoofdstukken uit de geschiedenis van de Vlaamse letterkunde in de negentiende eeuw. Gent 2003, 3, p. 1-92 (Studies op het gebied van de moderne Nederlandse literatuur, 6).
  16. Bijvoorbeeld 'De vagebonden' (Van Ryswyck, Volksliedjes, p. 19-21) of 'De werkmanskiel' (Destanberg, Al de liberale liedjes en gedichten, p. 14-15); 'De liberalen zwemmen boven' (Destanberg, Al de liberale liedjes en gedichten, p. 10-11; 'Vlaenderen' (Van Ryswyck, Volksliedjes, p. 9-11).
  17. De Weerdt, Vlaemsche liedjes, p. 5.
  18. Van Ryswyck, Volksliedjes, p. vii.
  19. Destanberg, Al de liberale liedjes en gedichten, p. 8.
  20. L. Scherpschieter (ps. H. Schoofs), Volksliedjes en gedichten. Brussel 1858, p. 5.
  21. Wytynck, Liedjes en gedichten, p. 7.
  22. Wytynck, Liedjes en gedichten, p. 15, 67, 35.
  23. De naam van de componist wordt in dit geval meestal, maar niet altijd vermeld.
  24. J. Bols, Honderd oude Vlaamsche liederen met woorden en zangwijzen. Namen 1897.
  25. F. Van Duyse, Het oude Nederlandsche lied: wereldlijke en geestelijke liederen uit vroegeren tijd. Teksten en melodieën. 's Gravenhage 1903-1908, 2, p. 1903-1908.
  26. Th. Van Ryswyck, Volledige werken van Theodoor Van Ryswyck. Voor de eerste maal in den oorspronkelijken tekst en volgens tijdsorde gerangschikt, opnieuw uitgegeven, met ophelderingen en een levensbericht van den dichter door J. Staes. Antwerpen (1884), 3, p. 188-189.
  27. F. Roquet, Lexicon Vlaamse componisten geboren na 1800. Roeselare 2007, p. 895-896; Ceulemans, Tussen Liereman en Literator, p. 346.
  28. Dewilde, 'Tussen Franse vaudeville en Vlaamse opera', p. 95.
  29. Dewilde, 'Tussen Franse vaudeville en Vlaamse opera', p. 95.
  30. Vgl. La clé du caveau à l'usage de tous les chansonniers français, des amateurs, auteurs, acteurs du vaudeville & de tous les amis de la chanson. Parijs 1811. De genoemde Franse liedverzamelingen worden bewaard in de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen.
  31. Van Duyse, Het oude Nederlandsche lied, 2, p. 1222-1224. Vgl. Dewilde, 'Tussen Franse vaudeville en Vlaamse opera', p. 105.
  32. Dewilde, 'Tussen Franse vaudeville en Vlaamse opera', p. 101.
  33. Dewilde, 'Tussen Franse vaudeville en Vlaamse opera', p.113; Oxford Music Online. Grove Music Online. Oxford 2007-2012. www.oxfordmusiconline.com (18 april 2014); La clé du caveau. Vgl. Ceulemans, Tussen Liereman en Literator, p. 349-350.
  34. Vgl. de prominente aanwezigheid van De Béranger in Van Ryswycks poëtische oeuvre, onder meer in de hier besproken Volksliedjes (Ceulemans, Tussen Liereman en Literator, p. 349).
  35. Wytynck, Liedjes en gedichten, p. 7.
  36. De genoemde liedverzamelingen worden bewaard in de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen.
  37. Van Ryswyck, Volksliedjes, p. vi-vii.
  38. Van Ryswyck, Volksliedjes, p. vii. Vgl. Ceulemans, Tussen Liereman en Literator, p. 286.
  39. J. Lotman, 'The content and structure of the concept of “literature”.' PTL. A journal for descriptive poetics and theory of literature, 1 (1976) 2, p. 346-356; I. Even Zohar, Papers in historical poetics. Tel Aviv 1978, p. 18 (Papers on Poetics and Semiotics, 8). Vgl. N. Bemong, 'Genoveva van Brabant in de Nederlandse letteren, en de unieke rol van volksboeken in de negentiende eeuw.' Zacht Lawijd, 8 (2009) 1, p. 58.
  40. Even-Zohar, Papers in historical poetics, p. 18. Vgl. Bemong, 'Genoveva van Brabant in de Nederlandse letteren', p. 58.
  41. Bemong, 'Genoveva van Brabant in de Nederlandse letteren', p. 57-58; Ceulemans, Tussen Liereman en Literator, p. 668-669.