This article is only available in Dutch.

(Trans)literate art Dialogue

What is (in the way) between word and deed

Max Greyson

Taal is inherent problematisch. Dat zeg ik niet enkel als dichter en schrijver – hier is de onmogelijkheid om accuraat te benoemen mijn grootste bron van inspiratie – maar ook als onderzoeker in artistieke toegankelijkheid, voornamelijk gericht op poëtische audiobeschrijving voor blinden en slechtzienden in muziektheater en dans, en als beoordelaar van projectsubsidieaanvragen in een van de commissies binnen de podiumkunsten voor de Vlaamse overheid. Taal is de wijze waarop mensen de wereld bevatten. Sommige auteurs, filosofen en taalkundigen beweren dat we ons niets herinneren uit onze vroege kindertijd omdat er op dat moment geen taal ontwikkeld was om structuur te geven aan wat we ervoeren. Hoewel de taal erg gestandaardiseerd lijkt, heeft elk woord een onmetelijke veelheid aan persoonlijke connotaties. In het dagelijkse leven heeft dat gering effect, maar zodra we het willen hebben over een kunstenlandschap en het woord inclusiviteit gebruiken, komen we meteen in een metadiscussie. De terminologie Code Diversiteit & Inclusie heeft reeds zoveel impliciete bijklank dat we jaren zouden kunnen vullen met een gesprek over het gebruik van deze drie woorden, nog voor we aan de inhoud toekomen.

Na het lezen van de Handreiking waarden voor een nieuwe taal kan ik niet anders dan op mijn vingernagels bijten in het besef dat er de komende tien tot twintig jaar gediscussieerd zal worden over het al dan niet maatschappelijk verantwoord gebruik van woorden als zwart of blind. Dat is nuttig en het zal hopelijk het bewustzijn rond de historische onderdrukking (in woord en daad) van bepaalde groepen vergroten. Als dichter stel ik me dan weer meteen de vraag of ironie en sarcasme nog wel bruikbare stijlfiguren zijn, want wat als mijn ironie niet wordt doorzien in een roman of gedicht? Daarnaast kan ik bijna met zekerheid zeggen dat het debat helaas niet zal gaan over de manier waarop grote groepen mensen structureel de toegang wordt ontzegd tot de hogere machtsregionen in de sector. Het is te hopen dat de handreiking werkelijk kwetsende taal kan temperen en op termijn zelfs bannen, maar het is tegelijk een te gemakkelijk masker voor wie de daad niet bij het woord wil voegen. Een zogezegd inclusieve taal heeft voor een organisatie enkel betekenis wanneer het bestuursorgaan en het management breed toegankelijk en zogenaamd divers is. Ik had hier graag een betoog over het woord diversiteit gehouden, een woord dat ik nooit gebruik in mijn werk als artistiek onderzoeker, maar het zou ons te ver leiden en net de bevestiging zijn van het punt dat ik wil maken, namelijk dat beginnen bij de taal in plaats van in de hervorming van machtsstructuren aanvoelt als een kind leren typen voor het kan schrijven. Ik heb als beoordelaar in een commissie voor projectsubsidies de voorbije vier jaar iets meer dan honderd dossiers gelezen en geëvalueerd. Van die honderd kan ik me vier organisaties herinneren die op de een of andere manier beoogden in hun project inspanningen rond een aspect toegankelijkheid te leveren. Vier op honderd projectmatig één aspect van toegankelijkheid beogen.

Net zoals je aan een kunstenaar niet moet vragen om met kunst de wereld te veranderen – als dat al gebeurt is het spontaan en is de kunstenaar een katalysator voor iets wat in de maatschappij reeds een tijd op de rand van veranderen stond – moet je aan een mens niet vragen om een andere taal te spreken dan degene die aansluit bij de maatschappij en weergeeft hoe deze systematisch in elkaar zit. Wanneer ik als dichter bepaalde terminologie gebruik of vermijd, heb ik daar een literaire reden voor, zelden of nooit een maatschappelijke of politieke. Dat laatste is een gevolg, geen drijfveer. Voor mensen in machtsposities is het andersom. Taalgebruik heeft een doel, namelijk een rol of positie veilig stellen of versterken. Het heeft geen enkele zin als de mens met macht een andere taal gaat spreken zolang er geen compensatie is qua macht die aan de positie vasthangt.

Een zogezegd inclusieve taal heeft voor een organisatie enkel betekenis wanneer het bestuursorgaan en het management breed toegankelijk en zogenaamd divers zijn.

Ik heb als onderzoeker naar artistieke vormen van audiobeschrijving voor blinden en slechtzienden vaak gesprekken over taal, over welke woorden kwetsend zijn en welke juist niet. Ook ik ben naïef, heb nood aan lezers en luisteraars om me te wijzen op het effect van mijn woorden. Erover discussiëren is de basis. Zoals wordt gesuggereerd in de eerste reacties op de handreiking, lijkt een tegenstrijdigheid te ontstaan tussen de waarden veiligheid en vrijheid, hoewel deze tegenstelling volgens mij slechts schijnbaar is. Er zou zogenaamd moeten worden ingeboet op vrijheid (van meningsuiting) om de veiligheid van groepen mensen te vrijwaren door hen niet te kwetsen met taal. Waarom kan een witte cis-man als ik erom lachen wanneer iemand op humoristische wijze de spot met me drijft? Omdat ik met mijn voor- en achternaam geen moeite heb een appartement of job te vinden, omdat ik geen boete krijg maar een waarschuwing wanneer het licht op mijn fiets niet werkt, omdat ik toegang heb tot medische zorg en onderwijs, omdat ik in de lessen geschiedenis, in de literaire canon, in reclameboodschappen mijn eigen culturele identiteit overal om me heen weerspiegeld zie. Ik geloof sterk in vrijheid en veiligheid. Ik geloof ook dat taal kan kwetsen en sta erop dat het tot de vrijheid van meningsuiting behoort om dat te doen. Het essentiële punt is om de taal enkel kwetsend te gebruiken wanneer het een doelbewuste uitdaging van de heersende macht beoogt. Dat is de definitie van satire. Wanneer een schrijver op een literair verantwoorde, doordachte manier de Rooms-Katholieke Kerk bespot, hoeft een gelovige zich niet aangesproken te voelen. Er moet de vrijheid bestaan om een instituut te kwetsen, om de machtsposities te beschimpen. Daartoe is de taal het meest virtuoze instrument. Haar bespelen om ondergeprivilegieerde groepen mensen te schofferen is geen kwestie van vrijheid, maar in het geval van kunstenaars ofwel een gebrek aan talent of vakmanschap, ofwel een gebrek aan respect.

+++

Max Greyson

(1988) is een dichter, performer en theatermaker uit Antwerpen. Sinds 2019 is hij aangesteld als artistiek onderzoeker op het Conservatorium van Antwerpen. In zijn onderzoeksprojecten ArtInAD en Speaking figures ontwikkelt hij methodes voor de artistieke integratie van audio-descriptie voor blinden en slechtzienden in muziektheater en hedendaagse dans.

maxgreyson@gmail.com