Dit artikel verscheen in FORUM+ vol. 24 nr. 1, pp. 45-47
Etalage of kritiek? Een voorbeeldig boek over kunst en onderzoek.
Klaas Tindemans
RITCS (Royal Institute for Theatre, Cinema & Sound), Erasmushogeschool Brussel
Els De bruyn, Johan Pas (red.). AND/AS. Art and/as Research at the Royal Academy of Fine Arts Antwerp. Jap Sam Books, 2016. 344 pp. ISBN: 978-94-90322-65-6.7
Het zou verbazing wekken wanneer een door een kunsthogeschool uitgegeven catalogus die verslag doet van de eigen artistieke processen en resultaten, deze processen en resultaten ook zélf streng en kritisch zou ondervragen. AND/AS. Art and/as Research at the Royal Academy of Fine Arts Antwerp is, als uitgave, de papieren etalage van het brede scala aan onderzoekspraktijken bij de hogeschool waaraan de auteurs zelf verbonden zijn. Een genadeloze zelfkritiek ontbreekt bijgevolg. Dit boek is geen relict van een tentoonstelling, het biedt wel een inkijk in het relatief grote magazijn van de Antwerpse Academie voor Schone Kunsten waarin het artistiek onderzoek opgeslagen ligt – materieel, digitaal en/of virtueel. Waarom ontstaat dan toch de behoefte naar een meer reflecterende of zelfs evaluerende blik op de objecten die in dit boek worden gedocumenteerd? Dat komt wellicht omdat de eerste hoofdstukken – inleiding en context – bijna dwingen om pertinente vragen te stellen naar de kwaliteit van onderzoeksprocessen en -resultaten in de kunsten. In dit geval gaat het over de plastische kunsten, maar mutatis mutandis geldt hetzelfde voor alle andere domeinen.
Toen er meer dan tien jaar geleden sprake was van de zogenaamde academisering van het hoger kunstonderwijs, ontstond er vooral veel spraakverwarring. Voor de een ging het om een aanpassing van het artistieke opleidingsmodel aan een academische logica van de universiteiten – een logica van output en valorisatie, op basis waarvan vervolgens de financiering ‘geobjectiveerd’ kon worden. Voor anderen ging het om de mogelijkheid om de onderzoeksmentaliteit en -attitude te doen erkennen die, vanuit de aard van de disciplines zelf, in datzelfde kunstonderwijs – en a fortiori in de kunstpraktijk zélf – al bestonden, met daarbij onafhankelijke financiering. De waarheid ligt waarschijnlijk in het midden, maar naast dit nogal scholastieke debat – dat nog gecompliceerd werd door regelmatige koerswijzigingen in het beleid, bij de overheid, de overkoepelende hogescholen en de universitaire associaties – ontstond er wel degelijk een onderzoekspraktijk. ‘Ontstaan’ is niet het juiste woord, omdat, zoals vaak genoeg is opgemerkt, de artistieke praktijk per definitie onderzoek ís: artistiek onderzoek is immers zo oud als de kunst zelf. Waar een ‘academische’ onderzoekspraktijk ontstond, resulteerde dat vaker wel dan niet in perspectiefloze processen die weinig toonbaars – zichtbaars, hoorbaars, tastbaars – opleverden. De ironie wil dat AND/AS uitgegeven is door de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Antwerpen (KAA), die ooit in het leven geroepen is als onafhankelijk antwoord op de ambachtelijke steriliteit van de opleidingen in de ateliers van de ‘grote meesters’. Deze oer-Academie is dus geboren uit verzet tegen wat later ‘academisme’ genoemd zou worden: schilderen en beeldhouwen volgens onwrikbare regels. Tegenwoordig valt zo’n strijd misschien te vergelijken met de logica van de vermarkting, die in de universitaire wereld met het eufemisme ‘outputfinanciering’ bedacht werd.

De nu eens idealiserende, dan weer (zelf)kritische thema’s die de bruyn, Pas en Crombez (en hun gesprekspartners) in hun opstellen aankaarten, komen terug in het ‘catalogus’-gedeelte van AND/AS. Dat gedeelte wordt ingedeeld volgens de drie grote onderzoekslijnen van de KAA: Thinking Tools, waarin de emanciperende én de ontmenselijkende consequenties van de digitalisering getoetst worden aan theorie en (voornamelijk fotografische) praktijk; Body and Material Reinvented, een lijn die experimenten opzet met meer en minder vertrouwde materialen waarmee artistieke objecten geproduceerd worden; ArchiVolt, de oudste lijn, die archieven van en omtrent (voornamelijk) visuele kunst opspoort, waar mogelijk ordent en ontsluit, opdat deze een plaats vinden in een actuele artistieke (en curatorische) praktijk. De kwaliteit van de documentatie over de resultaten van deze jonge onderzoeksgeschiedenis is wisselend. Soms zijn het verdienstelijke, steeds mooi in beeld gebrachte werkjes van studenten, soms gaat het om heuse portfolio’s van doctorandi die een spannend beeld geven van hun inbedding in praktijk en politiek, soms toont men historische documenten in een verrassende samenhang. Ook in het droge overzicht van de onderzoeksprojecten, waarmee AND/AS afsluit, ontbreekt duiding bij het statuut van de opgesomde items: tentoonstellingen, studiedagen, langduriger research tracks, ontsloten collecties, het is allemaal onderzoek.
Wat ik mis, is een – minstens bescheiden of voorzichtige – toepassing van het redelijk affirmatieve uitgangspunt van het ‘discursief gedeelte’ in dit boek. Als je sterke uitspraken doet, dan verwacht de lezer dat die doordringen tot de rest van het verhaal – in dit geval het catalogus-gedeelte. Zonder twijfel kan AND/AS een inhoudelijke discussie over artistiek onderzoek aan de kunsthogescholen stimuleren. Maar een scherpere zelfreflectie lijkt mij politiek onontbeerlijk, wanneer een evaluatie van onderzoekspraktijk en -omgeving aan de Schools of Arts zich aandient. Het is namelijk essentieel dat het debat door die praktijk en door die omgeving in handen genomen wordt, dat de artistieke onderzoekers zélf bepalen wat voor hen de criteria (en, belangrijker wellicht, de achterliggende waarden) zijn, aan de hand waarvan iemand anders – met kennis van zaken – hun werk mag beoordelen. Zoiets vereist een kritische blik op de voorlopige geschiedenis van de eigen artistieke onderzoeksomgeving, hoe confronterend dat ook kan zijn. Dit boek had helemaal een referentiewerk kunnen zijn, omdat er naar mijn weten geen eerdere uitgaven van deze aard en/of van deze kwaliteit bestaan. AND/AS leutert niet over de ‘uitdaging’ van artistiek onderzoek, maar ontleedt argumenten en toont voorbeelden in een intelligente samenhang. Als de voorbeelden in de ‘etalage’ even grondig ontleed waren, dan was het helemaal een voorbeeldig boek. Wat meer zelfkritiek had dus geen kwaad gekund, want niet alles was/is even relevant.