Dit artikel verscheen in FORUM+ vol. 30 nr. 3, pp. 72-73
De dood van de universiteit volgens Peter Fleming
Kevin Voets
Onrustwekkende verhalen uit de universiteit komen steeds vaker in de actualiteit. In mei stapte het wetenschappelijke team rond een psychologieprofessor aan de Vrije Universiteit Brussel op.1 Het vrijwillig ontslag van de zeven onderzoekers ging gepaard met een klacht wegens grensoverschrijdend gedrag en toxisch leiderschap en veroorzaakte ophef mede omdat de professor bekendstond als specialist inzake burn-out. Wat later werd ook de academische integriteit in twijfel getrokken en opende de universiteit een onderzoek naar het wetenschappelijk werk van de hoogleraar. In dezelfde periode culmineerden ongemeen hevige protesten aan de Universiteit van Amsterdam; de politie werd ingezet om campusgebouwen te ontruimen en verschillende arrestaties te verrichten.2 Medewerkers en studenten klaagden het schrijnende gebrek aan democratie aan en specifieker de inmenging van multinational Shell in de onderzoeksagenda van de universiteit. Dark Academia: How Universities Die van Peter Fleming3 biedt een verklarend kader bij deze losse berichten en sterkt het inzicht dat het niet om uitzonderlijke anekdotes gaat, maar om symptomen van een kwaal die het hoger onderwijs in zijn geheel de diepte in dreigt te sleuren.
Fleming, hoogleraar strategisch management aan de University of Technology van Sydney, bracht midden in coronatijden een messcherpe analyse uit van de openlijke en verborgen psychologische onderdrukking die uitgaat van de hedendaagse hogeronderwijsorganisatie. Hij beschrijft hoe universiteiten, die zichzelf al te afhankelijk hadden gemaakt van de lucratieve internationale studentenmarkt, vanaf voorjaar 2020 in een ernstige crisis belandden door de reis- en contactverboden die de pandemie met zich meebracht. Maar de neoliberale universiteit was in organisatorisch opzicht vóór die tijd al ongeneeslijk ziek.
Universiteiten verkeren in levensgevaar, voornamelijk door “slecht management en vijandige overheidsbudgetten” (p. 157), met de wereldwijde pandemie als bijkomend probleem. De alarmerende analyse van Fleming staat haaks op het sprookjesachtige beeld van een “club van in tweed geklede, pijprokende professoren die de hele dag nadenken en eens in de paar jaar esoterische onderzoekspapers schrijven” (p. 156). De titel Dark Academia is een knipoog naar een populaire fictiestroming die het leven aan universiteitscampussen romantiseert en idealiseert, denk maar aan de film Dead Poets Society (1989) of Donna Tartts literaire klassieker De verborgen geschiedenis (1992). Het genre kent sinds een aantal jaren een sterke revival,4 maar Fleming gebruikt de verwijzing sarcastisch. Hij zinspeelt op de illusie van de universiteit als locus voor een teruggetrokken en harmonieus geordend bestaan gericht op geestelijke ontwikkeling, inspirerend onderwijs en diepgravend onderzoek. In de plaats van deze idylle vormen schandalige schuldenbergen van studenten schering en inslag en ook specifieker 'duistere' aspecten van de neoliberale universiteit zoals wanhoop, depressie, chronische stress en angst, zelfbeschadiging, burn-out en in extreme gevallen zelfdoding onder studenten en academici. Met cijfergegevens toont de auteur het systematische karakter van deze fenomenen aan.
Fleming doorloopt systematisch de verschillende kenmerken van het moderne universitaire leven die volgens hem hebben bijgedragen aan de teloorgang van academische excellentie. Een belangrijk symptoom vormt de neoliberale mentaliteit bij bestuurders die dicteert dat universiteiten winst moeten maken zoals bedrijven in plaats van te functioneren als centra voor kennisoverdracht en onderzoek. Fleming betoogt dat deze verschuiving heeft geleid tot een nadruk op marktgerichte disciplines en een verwaarlozing van de geesteswetenschappen en sociale wetenschappen, die als minder winstgevend worden beschouwd.
Vervolgens wordt de doorgeslagen bureaucratisering van het onderwijs aan de kaak gesteld. Administratieve taken en regelgeving verstikken de academische vrijheid en creativiteit. Fleming beschrijft hoe academici worstelen met een overvloed aan administratieve taken (“sludge work” p. 58), zoals het schrijven van onderzoeksvoorstellen en het invullen van rapporten. Daardoor blijft er minder tijd over voor daadwerkelijk onderzoek en onderwijs. Bovendien wijst hij op de groeiende afhankelijkheid van universiteiten van tijdelijke docenten en de uitbuiting van hun arbeid, waardoor de stabiliteit en continuïteit van het academisch personeelsbestand in gevaar komen.
Hij hekelt scherp de obsessie van het universiteitsmanagement met bibliometrische data en “key performance indicators” en hoe de “tirannie van het meten” het aanwervings- en promotiebeleid bepaalt. Bovendien staat deze op de korte termijn gerichte visie het voeren van authentiek wetenschappelijk onderzoek, dat per definitie complex en tijdrovend is, in de weg (p. 78).
Een ander symptoom van de zieke universiteit is de commercialisering van het hoger onderwijs. Fleming bekritiseert de groeiende druk op universiteiten om studenten als klanten te behandelen en tegemoet te komen aan hun consumentenvoorkeuren, in plaats van hen aan te moedigen kritisch en onafhankelijk te denken. Hij betoogt dat de nadruk op ranking, concurrentie en marketing de kwaliteit van het onderwijs onderuit haalt en dat de waarde van een diploma wordt gereduceerd tot een middel om een baan te krijgen in plaats van een middel tot persoonlijke ontwikkeling. Hij schetst hoe universiteiten degenereren tot “edufabrieken” (p. 36).
Het boek bekritiseert ten slotte de gevolgen van de toenemende digitalisering van het onderwijs. Terwijl technologie in eerste instantie werd gezien als een middel om het onderwijs te verbeteren, benadrukt Fleming dat het vaak heeft geleid tot oppervlakkige onlinecursussen en een vermindering van directe interactie tussen studenten.
In zijn laatste hoofdstuk doorloopt Fleming tien symptomen van wat hij beschouwt als de stervende universiteit. Sprekend is nummer 10:
Hoe grimmig werken op een hedendaagse universiteit ook wordt, het grote publiek zal steeds uitgaan van het tegendeel. Voor hen straalt het campusleven een aura van uitzondering, privilege en mystiek uit (p. 156).
Inderdaad lijken de uiteenlopende berichten in de media over wantoestanden en protesten in de universiteit uit te gaan van een normale gang van zaken waarbij een focus op onafhankelijk onderzoek en hoger onderwijs van topniveau de regel is. Fleming waarschuwt dat deze romantische opvatting niet langer overeenstemt met de realiteit en berust op een ideaal uit een ver verleden.
Het loont in dit verband de moeite de boekbespreking van Chelsea Guo5 te lezen. Als promovenda aan de universiteit van Oxford stelt ze in vraag of deze realiteit van bastions van kennisoverdracht en rigoureus onderzoek wel ooit bestaan heeft. Tot voor kort lieten de meeste topuniversiteiten immers alleen witte mannen toe: alleen zij kregen de kans om “op hun gemak Karl Marx te lezen, middeleeuwse poëzie te bestuderen en macro-economische theorieën te bespreken, om nog maar te zwijgen van de sociaaleconomische status die gepaard gaat met een universitair diploma”. De universiteit was inderdaad “La La Land” - maar alleen omdat het voor de bevoorrechten was en hen beschermde. Met de genadeloos voortschrijdende effecten van de neoliberalisering beginnen de witte mannen van de academische wereld de psychologische trauma's van het kapitalisme te ervaren waar vrouwen en mensen van kleur nooit vrij van zijn geweest. Als we het dus over de moderne universiteit hebben, moeten we ons afvragen of het wel ooit, zoals Fleming het beschrijft, een ‘collegium van gelijken’ is geweest, toegewijd aan de Waarheid en open voor iedereen. Of het zelfs maar mogelijk is om zo'n ruimte te hebben in een kapitalistisch systeem dat gebouwd is op hiërarchieën van klasse, ras en geslacht. En of de academische wereld haar eigen principes naleeft als zij slechts een toevluchtsoord is voor een selecte groep. Guo concludeert ijzig:
Misschien zijn we in onze haast om de dood van de traditionele academische instelling te betreuren vergeten om te onderzoeken of het überhaupt wel de moeite waard was om te redden.
Het boek van Peter Fleming is briljant geschreven. Zijn betoog is beknopt en ad rem, en tegelijk gefundeerd in bronnenmateriaal en een rijk referentieapparaat. Het is duidelijk gericht op de Angelsaksische realiteit, maar het zou naïef zijn niet de overeenkomsten met de evoluties op het Europese vasteland te herkennen. Die werden al eerder gedetecteerd en beschreven, onder meer in de uitstekende bundel Teaching Art in the Neoliberal Realm. Realism versus Cynicism uit 2012. Daarin wijst Pascal Gielen treffend op de neoliberalisering van de hogere onderwijsruimte in de nasleep van de Bolognaverklaring van 1999, waarbij opleidingsprogramma’s stelselmatig omgevormd worden tot bedrijven met docenten en studenten als daarin opererende zelfstandige ondernemers.6 Paul De Bruyne schetst in hetzelfde werk treffend de realiteit in een kunstopleiding (drama) waar de bureaucratisering alle vormen van hoger onderwijs in toenemende mate overschaduwt.7
Een meerwaarde van Flemings verhandeling is de waarschuwing over het terminale karakter van deze evoluties en hoe die vroeg of laat leiden tot een kritieke omkering van de primaire doelen van hoger onderwijs, het inrichten van onderwijs en onderzoek van hoge kwaliteit. Daarnaast is Fleming een scherpe waarnemer en als verteller behept met een zeldzaam en aanstekelijk gevoel voor zwarte humor, wat zijn omineuze betoog tot een aangename leeservaring maakt. De ervaring mag zelfs als essentieel gelden voor iedereen die werkt en studeert in het hedendaagse hoger onderwijs.
+++
Kevin Voets
Noten
- “Volledig team VUB-professor Elke Van Hoof opgestapt wegens ‘toxisch leiderschap’, onderzoek loopt.” De Standaard, 11 mei 2023. Geraadpleegd op 12 juli 2023. www.standaard.be/cnt/dmf20230505_92617193. ↩
- “Politie beëindigt protest UvA-campus, 14 arrestaties.” Het Parool, 17 mei 2023. Geraadpleegd op 11 juli 2023. www.parool.nl/amsterdam/politie-beeindigt-protest-uva-campus-14-arrestaties~b60c2456. ↩
- Fleming, Peter. Dark Academia: How Universities Die. Londen, Pluto Press, 2021. ↩
- "Hoe het oude Oxford een hippe subcultuur werd", De Standaard, 26 oktober 2022. Geraadpleegd op 11 juli 2023. www.standaard.be/cnt/dmf20221025_97683046. ↩
- Guo, Chelsea, Book review Dark Academia: How Universities Die by Peter Fleming, LSE Review of Books, 2 september 2021. Geraadpleegd op 11 juli 2023. blogs.lse.ac.uk/lsereviewofbooks/2021/09/02/book-review-dark-academia-how-universities-die-by-peter-fleming. ↩
- Gielen, Pascal. “Artistic Praxis and the Neoliberalization of the Educational Space.” Teaching Art in the Neoliberal Realm. Realism versus Cynicism, red. door Pascal Gielen & Paul De Bruyne, Amsterdam, Valiz, 2012, p. 25 e. v. ↩
- De Bruyne, Paul, “Students, Teachers and Their Managers in the Drama School.” Teaching Art in the Neoliberal Realm, p. 51. ↩