De kunst van (ver)talen Recensie

In altre parole word ik ook iemand anders

Enrica Camporesi

Hybride recensie

Hybrid review

In altre parole (2012)1 is een 'linguïstische autobiografie' en een essay over schrijven in een andere taal, geschreven in de andere taal van de Amerikaanse-met-Bengalese roots Nilanjana Sudeshna ‘Jhumpa’ Lahiri (1967°): het Italiaans.

Ik heb het boek in het Italiaans gelezen – mijn moedertaal – maar schrijf dit artikel in het Nederlands, mijn andere taal. Toch gaat het hier niet alleen over de vervreemding van meertaligheid, maar vooral over een taal bouwen die complexiteit en authenticiteit – ook als gevolg van linguïstische gebrekkigheid – kan vatten.

Daardoor noteer ik het volgende: schrijven over schrijven in een andere taal en schrijven over zichzelf als een anderstalige schrijver zijn twee aparte dingen.

Geïnspireerd door de hybride stijl van Lahiri (ze won de Pulitzerprijs in 1999 met Interpreter of maladies) is dit artikel ook een heterogene combinatie van analytische notities, citaten en vertalingen, autobiografisch materiaal en connecties met mijn eigen artistieke praktijk.2

Her-alfabetisering

In altre parole – eerst verschenen als een reeks artikels in het Italiaanse tijdschrift l’Internazionale – is het eerste Italiaanse non-fictieboek van Jhumpa Lahiri.

Haar liefdesrelatie met het Italiaans begint als jonge, hoogopgeleide vrouw toen zij voor het eerst Italië bezocht en de taal hoorde. Het is een coup de foudre, zoals voor een persoon die ‘een indiscrete, absurde hunkering opwekt en toch altijd onbereikbaar blijft’. Als toerist in Firenze werd ze verliefd en begon aan een ‘lange en niet-wederzijdse afstandsrelatie’ met het Italiaans.

Als doctor in Engelstalige literatuur, docent creatief schrijven en erkend schrijfster studeerde ze Italiaans in New York, als autodidact en met privélessen, lang voor haar beslissing naar Rome te verhuizen met haar familie en zich onder te laten dompelen in de taal.

Illustratie: Gesprek - papier, wax, eetbare kleurstoffen, oude agenda, potlood, pen - 2021.

Een jaar voor haar verhuis beslist Lahiri om alleen maar in het Italiaans te lezen om zich voor te bereiden op de ‘linguïstische pelgrimstocht’ die haar te wachten staat. Daarvoor offert zij haar moedertaal officieel op. Ze leest Moravia, Pavese, Saba, Calvino, Ginsburg, Quasimodo, Tabucchi, Ferrante, Leopardi, Dante en anderen door elkaar en zij bouwt haar persoonlijke canon op, een vreemd amalgaam van gecultiveerde referenties die de basis vormen van haar passieve taalkennis. Zij leest ‘traag, voorzichtig, met moeite’. Elk uitgelezen boek is ‘een mirakel, een overwinning’. Telkens verpopt zij zich tot een klein meisje dat het plezier van het lezen herontdekt.

Het echte schrijven in het Italiaans zal pas later volgen, als een antwoord op het lezen. Tussen haar alfabetisering en het literaire schrijven is er haar notitieboek: haar schriftje bevat ‘al haar enthousiasme voor de taal, alle moeite’. Het wordt de oefenkamer waarin zij kan ‘dwalen, leren, vergeten, falen en hopen’. Geschreven aan de twee kanten van eenzelfde cahier, komen haar woordenlijsten en haar notities over de ervaring van de taal zo dicht bij elkaar als een ‘Janus met twee gezichten’, de karakteristieke Romeinse god van de deuren, van het begin en het einde, van het openen en het sluiten.

De manier waarop Lahiri over haar leerproces schrijft is zeer nauwkeurig, aandachtig voor de microbewegingen die in haar gevoelens en attitudes door de taal ontstaan. Zo groeit haar woordenschat ‘gram per gram, zoals haar kinderen op de weegschaal van de kinderarts’. Haar woordenlijsten groeien (en krimpen) ‘zonder logica, huppelend, vluchtig’. Haar woordenboek – haar eerste boek in het Italiaans – is in het begin ‘een kompas, een kaart, een heilige tekst, een gezaghebbende ouder die – stap per stap, jaar na jaar – meer en meer zoals een oude broer voelt’.

De woorden gedragen zich voor Lahiri als levende mensen:

Zoals bepaalde gezichten onder de mensen die je elke dag op straat ziet, sommige woorden vallen om de een of andere reden op, dus ze laten een indruk op me achter. Anderen blijven op de achtergrond, verwaarloosbaar. (…) Anderen – eenvoudige maar vastberaden – willen geen enkele relatie met me hebben, zoals fruscio, schianto, arguto, broncio (geritsel, crash, geestig, mokken).3

Zij beschouwt haar leven en werk in het Italiaans als een eindeloze zoektocht naar een geschikte woordenschat, zoals ‘een verzamelaar die dagelijks met haar mandje naar het bos trekt om nieuwe woorden te oogsten en op te rapen’. Interessant genoeg observeer ik dat in het Italiaans is er geen verschil tussen ‘oogsten’ en ‘oprapen’ en beide bewegingen zijn te vertalen als raccogliere.

De anderstalige auteur (‘een eeuwige leerling’) zal de hele dag door in het bos vruchten verzamelen, maar op het moment dat zij die woorden wil uitspreken, zal zij botsen ‘tegen de grenzen van haar hersenen en geduld’. Daardoor moet Lahiri elke dag opnieuw op pad om te gaan plukken. Na verloop van tijd beseft ze dat dit ‘gebaar van verzamelen’ de essentie is van haar leerproces.

Lahiri erkent dat ze een dialoog met praters nodig heeft, ‘hoe kinderachtig of onvolmaakt ook’. In mijn ogen voelt het praten voor haar bijna altijd als een bijzaak. Zij schrijft weinig over haar relaties met levende praters, behalve over de mensen die de literatuurtaal praten (uitgevers, andere auteurs en editors). Ze is vooral een schrijfster, zij zoekt de confrontatie op met de geschreven taal en zij geeft relevantie aan de ontmoetingen met die professionals die haar als schrijfster onmiddellijk erkennen. Haar dagdagelijks gebruik van de taal is niet diep gethematiseerd in het boek of het is beschreven als frustrerend (lees ook verder: Geometrie).

Ik verhoud me wat anders tot gesprek en schrift. In mijn ervaring als student Nederlands (maar het telt ook voor mijn Engels en Frans) ben ik altijd vertrokken vanuit de nood en het verlangen naar een mondeling contact met levende praters. Alleen in de studie van het Arabisch aan de universiteit (en Latijns en Grieks vroeger) ben ik vertrokken van de grammatica’s en de literaire canon. Nu ik het Arabisch niet dagelijks meer gebruik, zie ik hoe deze beweeglijke kennis me verlaat.

Ik voel talen als instabiele en toch noodzakelijke afspraken, belichaamde sleutels die soms in staat zijn om werelden te overbruggen. In mijn ervaring is dat alleen mogelijk wanneer er een eerlijke, open en genereuze ontmoeting tussen mensen ontstaat, wanneer het non-verbale bereid is om wederzijdse nieuwsgierigheid op te wekken en toe te laten. Anders worden woorden stille, ondoorzichtige, onverschillige tekens die geen enkele deur openen kunnen.

Stijlloos schrijven met de linkerhand

Lahiri moet schrijven om te bestaan:

Sinds ik een meisje was, behoor ik alleen tot mijn woorden. Ik heb geen land, geen specifieke cultuur. Als ik niet zou schrijven, als ik niet aan de woorden zou werken, zou ik me niet aanwezig voelen op aarde. Wat voorbijgaat zonder in woorden te worden uitgedrukt, betekent niets.4

Op een dag – een week na haar verhuis naar Rome – begint zij in ‘een erg lelijk, fout en beschamend Italiaans’ een dagboek te schrijven als ‘een overtreding, een opstand, een onnozeliteit’. Zij schrijft het als ‘een halve-analfabeet’,5 op ‘een primitieve manier, met haar linkerhand, stijlloos’.6 Juist dit dagboek – waarin de taal niet alleen het instrument, maar ook het subject is – vormt de basis voor In altre parole. Haar dagboek weerspiegelt ‘haar desoriëntatie, de radicale overgang, het totale verlies’ waarin zij zich bevindt. Het is ‘haar literaire overleving: een staat van ontbering en tegelijkertijd van lichtheid en vrijheid’ die haar ‘dicht bij de essentie van het schrijven’ brengt: ‘Ik ben constant in twijfel. Ik heb alleen de intentie – samen met een blind maar oprecht geloof – begrepen te worden en mezelf te begrijpen.’7

Op haar clandestiene en nocturne dagboek volgt redelijk snel de nood om voor een publiek te schrijven. In haar eerste kortverhalen voelt zij zich ‘een indringer, een bedrieger, een totale vreemdeling’ want – in tegenstelling tot andere schrijvers die ervoor kozen in een andere taal dan hun moedertaal te schrijven (denk aan Beckett, Conrad, Nabokov, die allemaal net een lange, gewortelde kennis van de ‘andere’ taal hadden) – blijft haar kennis elementair. Ze verlaat het Engels en als ze op bezoek gaat naar de V.S. ervaart zij een dubbele verbanning: haar Engels voelt namelijk niet meer vertrouwd en het Italiaans blijft ‘een onpeilbare oceaan: meer dan ooit voel ik me een schrijfster zonder een bepaalde taal, zonder oorsprong, zonder bestemming’.8

Net zoals in haar eerste Engelse romans loopt Lahiri ook in het Italiaans ‘weg van iets’, zoals de mooie Daphne achtervolgd wordt in het bos door Apollo. Maar een nieuwe vorm (een laurierboom) redt de nimf van Apollo’s verlangen, en bepaalt ook haar nieuwe zijn: Daphne (en Jhumpa) moeten als boom verder, binnen een letterlijke of metaforische schors, verankerd op de grond, onbeweeglijk. Zo ambivalent voelt zich Lahiri ook in haar Italiaanse schrijven: 'rinnovata, incastrata, sollevata, scomoda' ('vernieuwd, vastgezet, opgetild, ongemakkelijk').

Haar eerste Italiaanse kortverhaal – opgenomen in het boek onder de titel De uitwisseling – beschrijft net haar vervelling onder dezelfde kleren.

Illustratie: Een fragiele beschutting - papier, zwarte en rode draad, oude ringmap - gevonden voorwerpen, handgenaaid - Enrica Camporesi, 2021.

Metamorfosen forceren haar om de transitie tussen twee of meerdere dingen – onbepaald en ambivalent – te belichamen. Maar metamorfosen zijn gewelddadige en pijnlijke processen, ‘zowel een dood als een wedergeboorte’, schrijft Lahiri, die Ovidius goed kent en hem van het Latijns ‘woord per woord’ vertaald heeft tijdens haar klassieke studies.

Voor Lahiri is het Italiaans een bevrijdende keuze.

Ter inspiratie zoekt zij ook andere auteurs die met eenzelfde beperking werken en zij ontmoet het werk van Agota Kristof. Voor de Hongaars-Franstalige auteur Agota Kristof is het Frans – la langue ennemie – een overlevingsinstrument in de culturele, sociale woestijn na haar politieke verbanning uit Hongarije naar Switzerland.

Lahiri ontdekt haar pas na de compositie van In altre parole, maar de nuchterheid, de noodzakelijkheid in de lapidaire stijl van Kristof (1935-2011) is overweldigend voor de Amerikaanse auteur.

Ik citeer hieronder Kristof vanuit L’analphabète (een boek vermeld ook door Lahiri in In altre parole):

Au début, il n’y avait qu’une seule langue. Les objets, les choses, les sentiments, les couleurs, les rêves, les lettres, les livres, les journaux, étaient cette langue. Je ne pouvais pas imaginer qu’une autre langue puisse exister, qu’un être humain puisse prononcer un mot que je ne comprendrais pas. Dans la cuisine de ma mère, dans l’école de mon père, dans l’église de l’oncle Gueza, dans les rues, dans les maisons du village et aussi dans la ville de mes grands-parents, tout le monde parlait la même langue, et il n’était jamais question d’une autre.9

Wat mij betreft, in het Nederlands kan ik – par hasard, onregelmatig, onbegrijpelijk – functioneren.

Ik ben eentalig geboren en opgegroeid. Ik ben meertalig geworden door studies, werk, liefde.

Mijn andere talen zijn met moeite achteraf daarop geplakt.

Vanuit de kantlijn van deze gebricoleerde meertaligheid (geleerd als volwassen, bovenop mijn vanzelfsprekende eentaligheid), zie ik hoe vermoeiend het is om complexiteit te claimen en te belichamen. Mijn uitspraak is minstens gekleurd. Mijn kinderen – die tweetalig opgroeien – lachen me vaak – liefdevol – uit.

Ik herken de verleiding van Lahiri om alles weg te gooien, om nergens bij te horen. Ik observeer bij anderen en ervaar bij mezelf zulke gevoelens van vervreemding en ontworteling, net als terugkerende tekens van een stedelijk migrantenconditie (en dat kan misschien wèl als transversale, culturele ‘specificiteit’ gelezen worden).

Net daarom vind ik het zeer belangrijk om zulke verhalen van her-alfabetisering, zelfberadenheid en belonging te lezen en te vertellen.

Ik vraag me natuurlijk af hoe deze complexiteit – gelinkt aan de globalisatie en de nieuwe stedelijkheid – te vertegenwoordigen, te waarderen of ten minste een plek te geven.

Bijvoorbeeld: In hoeverre moet een tekst in correct Italiaans (lees: Nederlands) geschreven of gespeeld zijn om verstaanbaar te blijven? Hoe kwetsbaar wordt een concept als ik daarover met taalfouten praat? Hoever moet mijn Nederlands geëdit worden voor een academisch artikel? Hoe zou dit artikel eruitzien zonder de plastische chirurgie van de algoritmes van o.a. Google Translate? Zijn lange lijsten en bijzinnen typisch aan de Italiaanse retoriek en echt ontoepasselijk in een Nederlandse tekst? Wat maakt mijn stem, mijn stijl ‘iets van mij’? En: Is het iets taalgebonden? Wie word ik dan in andere woorden?

In mijn persoonlijke mythologie zijn jullie, Lahiri, en ik ‘individuen’ (wat per definitie ondeelbaar, onscheidbaar is) die onszelf als meervoudige en transformatieve entiteiten kunnen ervaren en leren denken. Maar daarvoor hebben wij een verrassend rijke taal en verbeelding nodig.

Misschien kon Lahiri haar leerproces in haar taalgebruik zelfs door het boek heen explicieter laten zien: haar leercurve is namelijk niet terug te vinden (los van een moediger gebruik van de interpunctie en de onvoltooide tijd tegen het einde van In altre parole). In haar boek – geschreven in een correct standaard Italiaans – mis ik soms de spreektaal, de viezigheid, de accenten van de (een) stad. Ook daarom, eerder dan de linguïstische dichotomie Italiaans of Nederlands, Engels of Bengaals, kijk ik naar taal en meertaligheid op een podium10 als een genereus ‘apparaat’ (een dispositivo in de woorden van filosoof Giorgio Agamben) die onze bijzondere meervoudigheid tastbaar kan maken.

Wat is een apparaat? Ik citeer Giorgio Agamben (en als jij wilt met me meespelen, kan jij de Italiaanse tekst luidop lezen):

Chiamerò dispositivo letteralmente qualunque cosa abbia in qualche modo la capacità di catturare, orientare, determinare, intercettare, modellare, controllare e assicurare i gesti, le condotte, le opinioni e i discorsi degli esseri viventi. Non soltanto, quindi, le prigioni, i manicomi, il Panopticon, le scuole, la confessione, le fabbriche, le discipline, le misure giuridiche eccetera la cui connessione con il potere è in un certo senso evidente, ma anche la penna, la scrittura, la letteratura, la filosofia, l’agricoltura, la sigaretta, la navigazione, i computers, i telefoni cellulari e —perché no— il linguaggio stesso, che è forse il più antico dei dispositivi, in cui migliaia e migliaia di anni fa un primate —probabilmente senza rendersi conto delle conseguenze cui andava incontro— ebbe l’incoscienza di farsi catturare.11

(Wat doet het met jou om in het Italiaans te lezen? Is het een aangename pauze, een lastige afleiding, een onbegrijpelijke parenthesis? Is het oké om betekenis en begrip on hold te zetten?)

Ik wil je niet uitlachen of uitsluiten van mijn werk, integendeel. Ik vraag me af wat kan ontstaan als jij taal en tekens ervaart als een semi-analfabeet.

In ieder geval bedoelt Agamben het volgende:

Ik zal letterlijk alles ‘apparaat’ noemen dat op de een of andere manier het vermogen heeft om de gebaren, het gedrag, de meningen en de gesprekken van levende wezens te vangen, te oriënteren, te bepalen, te onderscheppen, te vormen, te controleren en te verzekeren. Dus niet alleen de gevangenissen, de gestichten, het Panopticon, de scholen, het geloof, de fabrieken, de disciplines, de juridische maatregelen enz. waarvan het verband met de macht in zekere zin evident is. Ook de pen, het schrift, literatuur, filosofie, landbouw, sigaretten, navigatie, computers, mobiele telefoons en – waarom niet – de taal zelf. Taal is misschien wel de oudste van alle apparaten, waarin een primaat zich duizenden en duizenden jaren geleden – waarschijnlijk zonder de gevolgen ervan te beseffen – zich onbewust heeft laten vangen.

Linguïstische onbewustheid is ook een belangrijke sleutel tot het werk van Lahiri.

Een fragiele beschutting

Schrijven in het Italiaans is per definitie een mislukking voor Lahiri. Het is kiezen om te falen.

In het Italiaans laat zij zichzelf toe om ‘gebrekkig, mager, schaars’ te zijn en ‘onder een fragiele beschutting te wonen’. In zekere zin is het schrijven in het Italiaans ‘een uitgebreid eerbetoon aan de imperfectie’, want zij schrijft om ‘imperfectie te vergeten’, toe te laten, en daarin voelt zij zich levend:

Als ik een andere manier ontdek om mezelf uit te drukken [in het Italiaans], voel ik een soort extase. De onbekende woorden vertegenwoordigen een duizelingwekkende, vruchtbare afgrond. Een afgrond die alles bevat wat mij ontgaat, al het mogelijke.12

Haar zoektocht naar het potentieel steunt haar in haar dagelijkse verovering. In de bevestiging van haar onwetendheid – niet alleen over de taal maar over de hele wereld – kan zij voortdurend groeien. Hier kan zij alle mogelijkheden voelen van het oneindige werk jezelf in een andere taal uit te drukken en erbij te horen. De motor van haar creativiteit zit – volgens Lahiri – tegelijkertijd in de bewondering van haar grenzen, in de bewustwording van de onmogelijkheid van haar onderneming:

In het Italiaans mis ik een volledige horizon, ik schrijf in een greppel. Ik schrijf aan de rand, zoals ik altijd aan de rand van landen, van culturen heb geleefd. Een randgebied waarin ik me niet geworteld kan voelen, maar waar ik me nu wel op mijn gemak voel. Het enige gebied waartoe ik op de een of andere manier voel dat ik erbij hoor. Ik loop nu langs de oevers van het Italiaans maar ik zie het achterland, de geheime straten, de verborgen lagen niet. Zoals de kelder van Villa Adriana in Tivoli (een gigantisch wegennet aan het zicht onttrokken). Aan de oppervlakte loop ik in het Italiaans, maar als schrijver weet ik dat er een taal bestaat in merg en been. Dat het echte leven van de taal, de substantie, daar ligt. Ik sta vol bewondering tegenover wat onbereikbaar lijkt.13

Illustratie: Janus x 3 – wax en eetbare kleurstoffen op papier.

In haar Italiaanse composities vliegt zij licht zoals ‘de vlucht’ van Matisse die met decoupage en collage op het einde van zijn leven werkte en ‘met de schaar schilderde: er is niks overbodigs … zijn werk benadrukt de naden, de scheuren’.14 Zij ziet zichzelf knutselen met woorden op eenzelfde manier: zij lijmt samen de vormen (woorden) die ze door de jaren heen verzameld heeft zonder een specifieke logica. Zij weet ook niet hoe deze woorden met elkaar klinken, daarvoor heeft zij altijd een moedertaalspreker/schrijver nodig (en zij noteert: ‘je kunt nooit een moedertaalspreker tegenspreken’).

Ze schrijft licht want ze kent het verleden, het historische gewicht van de Italiaanse woorden niet. Ze heeft niets ontdekt, zij heeft alleen maar geoogst (en citeert zij hier Natalia Ginzburg, een Italiaanse schrijfster die eigenlijk de taal van het dagdagelijkse in de schriftelijke Italiaanse literatuur heeft binnengebracht).15 En – tegelijkertijd – ‘elke zin duikt op uit het niets’, waardoor alles een nieuwe ontdekking lijkt.

Daardoor wordt het Italiaans een comfortabel ruimte waarin zij kan functioneren: het is de taal van haar emancipatie, van haar verlangen, van haar toekomst. Los van de geschiedenis die zij met zich meedraagt in haar Amerikaanse en Bengalese verleden.

Ook al zijn onze levens- en taalervaringen verschillend, veel van de ambivalente gevoelens van Lahiri zijn herkenbaar voor me.

Als ik naar de details wil kijken, mis ik mijn Italiaans. Maar in het Italiaans alleen mis ik de speelse gevoelens van meervoudigheid die ik ervaar in het proactief combineren van verschillende talen, codes, referenties, zoals nu in Antwerpen of vroeger in Caïro: altijd 'fout’ en daardoor vrij om te experimenteren – kan ik dezelfde vrijheid in mijn moedertaal terugvinden?

Anders dan Lahiri die voor het Italiaans kiest, observeer ik dat mijn notities weerspiegelen de mengeling van de talen die ik praat, waarin ik lees of werk. Voorlopig zijn de taal van mijn gedachten en van mijn notities nogal vaker gedefinieerd door de omstandigheden. Naast de dagelijkse moeite om Nederlands te verbeteren, blijft er een zekere willekeurigheid over het speelse gebruik van die taal in combinatie met Italiaans en Engels. Eenzelfde (existentiële) toevalligheid wil ik weerspiegelen op het podium met strategieën zoals live vertalingen, herhalingen in verschillende talen van eenzelfde tekst, gebruik van het Italiaans als vreemde (en toch niet zo onbekende) taal, ondertiteling, illustraties en geschreven woorden, …

Geometrie

Een vreemde taal is een nietige, kieskeurige spier. Als je het niet gebruikt, verzwakt het. Dus ik begrijp waarom mijn ouders in Amerika me altijd leken te rouwen om iets: hun taal stierf dag na dag, zelfs als ze er alles aan deden om haar in leven te houden.16

Haar moeder schreef Bengaalse poëzie en haar vader werkte als bibliothecaris bij de Universiteit van Rhode Island (waar de familie naartoe verhuisde van Londen toen Lahiri drie jaar was). Het Bengaals is de moedertaal van Lahiri tot zij vier is en naar een Engelstalige school gaat (wat zij beschouwt als een ‘agressieve, gewelddadige ervaring’ in het begin). Maar zij kan het Bengaals niet lezen of schrijven en – maatschappelijk – is haar thuistaal nooit vertegenwoordigd. Dit feit alleen creëert een ‘gebroken verbinding’ tussen haar en de buitenwereld: ‘er ontstaat een gevoel van voortdurende vervreemding, er is een gebrek aan correspondentie met de omgeving.’17

Op school leert ze lezen en schrijven in het Engels. Het wordt de taal van haar kennis en acculturatie, en toch verstopt ze zich in haar eerste Engelstalige romans achter vage Indiase sferen en kleuren. Ze schreef in het begin om ‘van zichzelf te ontsnappen’.

Naast haar individuele relatie met de taal, beschrijft Lahiri ook de schaamte voor het accentvol Engels van haar ouders en de schaamte om zichzelf te schamen voor haar ouders in een maatschappij die meertaligheid ontkent. Haar Bengalese identiteit bestaat gewoon niet in het openbaar en toch wordt zij in de hoek van de buitenlanders geduwd door haar uiterlijk: dat is het effect van wat Lahiri ‘de muur’ noemt. Daarom hoort ze nergens thuis.

Over haar vrijwillige verbanning in het Italiaans en in Italië (waar zij wordt ook systematisch gestigmatiseerd als vreemdeling) schrijft Lahiri:

Ik ben een schrijfster die bij geen enkele taal hoort. (…) Wie niet tot een bepaalde plaats behoort, kan eigenlijk nergens terugkeren. De concepten van verbanning en terugkeer impliceren een punt van oorsprong, een thuisland. Zonder vaderland en zonder een echte moedertaal zwerf ik de wereld rond, zelfs vanaf mijn bureau.18

In haar eigen linguïstische en emotionele geometrie staat de taal waarnaar zij verlangt (het Italiaans) dwars tegenover haar analfabete moedertaal (het Bengaals), en haar dominante en veeleisende stiefmoeder (het Engels).

Door het schrijven in twee talen wordt het duidelijk dat woorden ‘zoveel dimensies, nuances en complexiteit bevatten – net zoals het leven, zoals een mens – dat de taal een spiegel daarvan wordt, de belangrijkste metafoor van het leven: onmeetbaar, onuitsprekelijk’.

De grote angst van Lahiri is dat er binnen het kader, in de spiegel, in zichzelf, niets te zien valt.

Ook de moeite die ze heeft om zichzelf van het Italiaans naar haar moedertaal te vertalen toont aan hoe fragiel haar nieuwe taal nog is.

Geconfronteerd met haar eigen vertalingen naar het Engels, voelt zij zich ‘moeder van twee oorlogszuchtige broers: een harige, krachtige en zorgeloze puber’ (het Engels) ‘en een baby die nog getroost en beschermd moet worden’ (het Italiaans).

De Engelse vertaling – ‘dominant en woest’ – neemt de oorspronkelijk Italiaanse versie over, eet de Italiaanse tekst op en dat brengt haar van streek. Uiteindelijk is de Italiaanse versie ook verbeterd door het heen-en-weer verkeer naar het Engels en daardoor ziet Lahiri het vertalen als ‘de diepste en meest intieme manier om iets te begrijpen’.19

Deze inclusieve, non-dualistische blik naar haar meervoudige linguïstische identiteit vind ik de interessantste insteek van het boek.

Als het herschrijven onderdeel is van het schrijven, in de poging een vaste vorm te geven aan beweeglijke gedachten (denk aan de etymologie van essay, op zijn Frans: proberen), dan is vertalen een soort vergrootglas om een tekst tot in de kleinste details te bestuderen en te bevatten.

De beweging om te naderen en dan weer afstand te nemen van een tekst is voor mij zo waardevol dat ik heb mijn huidige werk Oertaal: oefeningen meermaals blijf herschrijven in variabele combinaties van Nederlands, Engels, Italiaans (en in verschillende lengtes en registers). Door het herformuleren en vertalen begrijp ik beter de fictie dat ik ben aan het opbouwen (het mythische verhaal van een primitieve moeder die haar zoon verliest en toch probeert zichzelf te redden). Maar vooral de ‘actie van (live) vertalen’ blijft zeer generatief en verfrissend voor de tekst. Vertalen wordt dan een zaklamp die een spiegel verlicht en daardoor ook de spiegel laat zien die achter me staat. In deze oneindige weerspiegeling (een mise en abyme die het verhaal tegelijkertijd blijft verlichten en vervormen) gaat vooral – en gelukkig – mijn oorspronkelijke auteurschap verloren.

De uitnodiging tot kleine participatieve acties in Oertaal: oefeningen dient voor dezelfde verbeelding: ik geef mijn verhaal aan het publiek in het vertrouwen dat tekst en beelden een nieuwe positionering zullen krijgen. In deze uitwisseling, in het extreme heden van de belofte elkaar te begrijpen, komen wij tot leven en worden wij iemand anders.

Autofictie

Over taal schrijven – zeker in een andere taal – kan iets paradoxaals hebben: de fascinatie voor de vorm van de taal kan de pen van de auteur overnemen met overdreven aandacht, ritme, focus. Wat de auteur eigenlijk wilde schrijven – bijvoorbeeld het feit dat een nieuwe taal leren een existentiële confrontatie inhoudt – kan naar de achtergrond verschuiven. Lahiri speelt op deze rand zonder in de val van exotisme en de esthetisering van het Italiaans te vallen.

Verder observeert Lahiri haar linguïstische en biografische veranderingsproces van zeer dichtbij, met lineaire duidelijkheid. Lettergreep per lettergreep, zin na zin, mémoire na mémoire bouwt zij haar autobiografisch essay op in alle eerlijkheid.

Vooral in het nawoord van het boek, dat een reflectie over autobiografie en fictie bevat, claimt Lahiri de absolute waarheidsgetrouwheid van In altre parole, zeker in vergelijking met haar vroegere Engelse romans. Toen zij met schrijven begonnen was, vond zij dat het autobiografische materiaal minder waardevol en voorbeeldig was dan het schrijven van fictie, over anderen. In haar eerste boeken probeerde zij vooral – door te schrijven – ‘de kloof met het verloren verleden van haar ouders te overbruggen en de geloofwaardige sferen van India zo getrouw mogelijk opnieuw op te bouwen’. Met In altre parole neemt Lahiri afscheid van zulke verwachtingen:

Het heeft lang geduurd om te aanvaarden dat ik als schrijfster moest deze verantwoordelijkheid niet aangaan. In zekere zin is dit boek het eerste dat ik schrijf als volwassene, maar – linguïstisch gezien – ook als een kindje.20

Het is opmerkelijk welke rol het Italiaans neemt in haar identiteit als auteur: het biedt haar ‘de juiste onthechting, zonder hetwelk zij niks meer kan scheppen. En het is deze nieuwe onthechting die me helpt mijn gezicht te laten zien’.21

Zij experimenteert in haar kortverhaal Penombra (‘Halfschaduw’, gepubliceerd als afsluiter van het boek) met meer abstracte, dromerige, immateriële atmosferen en tegelijkertijd kiest zij voor zeer persoonlijk en autobiografisch materiaal, wat zij soms als een contradictie ervaart. En toch:

Zelfs een roman die gebaseerd is op de werkelijkheid, daaraan trouw is, is nooit waar, net zoals het beeld in de spiegel geen mens van vlees en bloed is. Dat wil zeggen, het blijft een abstractie, hoe realistisch en waarheidsgetrouw ook. (…) Autobiografische fictie, ook al is die geïnspireerd door de realiteit, door het geheugen, vereist een meedogenloze snit. Je schrijft met de pen, maar om de juiste vorm te geven, moet je uiteindelijk een mooie schaar gebruiken.22

Net in de claim van authenticiteit, oprechtheid en eerlijkheid zie ik veel ruimte om te experimenteren met de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid die de anderstalige auteur heeft opgebouwd in de vermelding van haar anderstaligheid.

Persoonlijk bewonder ik Lahiri’s geloof, vastberadenheid en koppigheid in het oefenen en schrijven in het Italiaans, en haar helderheid over haar leerproces die ook het krachtige subject van haar autobiografische werk wordt.

Haar literaire kennis steunt haar om een autofictief essay met kortverhalen uit een reeks van journalistieke artikelen te bouwen en zo verschillende genres effectief te mengen.

In dit artikel combineerde ik autobiografisch materiaal en essayistische observaties over mijn lopend artistiek onderzoek Oertaal: oefeningen om de specifieke hybride schrijfpraktijk van de auteur beter te begrijpen en te belichamen.

Daardoor noteer ik het volgende: schrijven over schrijven in een andere taal en schrijven over zichzelf als een anderstalige schrijver zijn twee aparte dingen.

Het eerste gaat bijna over technische observaties die als tips en tricks voor de anderstalige auteur kunnen klinken: maak lijsten van woorden en synoniemen, schrijf definities op in de nieuwe taal en niet in jouw moedertaal, wees hongerig en koppig, componeer korte teksten en bespreek het met peers dicht bij jouw literaire gevoeligheid, …

Het tweede is een zeer persoonlijke beschrijving van wat doet het met haar als anderstalige auteur (en wat doet het met mij?) om voor her-alfabetisering, literaire vervreemding en artistiek ballingschap te kiezen. Hierin groeit mijn nood voor woordenlijsten, niet-veroordelende notities en stilte.

Met dank aan Carl Cappelle, eerste lezer en editor van dit artikel, De Veerman en wp Zimmer voor een warme schrijfresidentie.

+++

Enrica Camporesi

woont sinds 2015 in Antwerpen en is auteur en theatermaker (1985°). In haar werk onderzoekt zij hoe woorden en talen dingen worden, maken en veranderen. In Performing the self - the interview (2017) schreef en regisseerde zij een meertalige dialoog over geloofwaardigheid in de asielprocedure. In haar lopende artistieke onderzoek Oertaal: oefeningen verspreidt zij een verzonnen mythe in verschillende disciplines (storytelling, participatieve workshops, lecture-performance, artikels, tekeningen, …). Zij heeft een Master in Arabische taal en literatuur en maakt nu de Master in Theater af bij de Toneelacademie van Maastricht.

www.0090.be/en/artists/enrica_camporesi
enrica.camporesi@gmail.com

Overige geraadpleegde bronnen:

Online tools:
context.reverso.net
encyclo.nl
etymologiebank.nl
translate.google.com
synoniemen.net
treccani.it
vandale.nl
welklidwoord.nl
wikipedia.org
wordreference.com

Noten

  1. Geschreven in 2012, is de Italiaanse editie gepubliceerd als boek door Guanda Editori: Lahiri, Jhumpa. In altre parole. Guanda Editori, Milano, 2015. In Other Words – de Engelse vertaling met de Italiaanse tekst op de tegenoverliggende bladzijde – volgt in 2017.
  2. De citaten in enkele aanhalingstekens zijn mijn vertalingen van Lahiri’s woorden. In blauw mijn persoonlijke notities. Illustraties, vertalingen en onnauwkeurigheden zijn van mezelf. Met dank aan Ahilan Ratnamohan en de redactie van FORUM+ voor de dialogische editing.
  3. Lahiri, p. 47.
  4. Lahiri, p. 72.
  5. Over de mythe van de auteur-analfabeet zie Kristof, Agota. L’analphabète - Récit autobiographique. Zoe Editions, Genève, 2021.
  6. De droom om ‘stijlloos’ of in extreme weakness te schrijven is terug te vinden ook in Becketts keuze voor het Frans. Lees bv. Cordingley, Anthony. “Beckett et la langue des maîtres.” Littérature, vol. 3, no. 167, 2012, pp. 90-103.
  7. Lahiri, p. 53.
  8. Lahiri, p. 98.
  9. Kristof, p. 27.
  10. Ik vind inspiratie in het werk van o.a. Sulaiman Addonia (alle columns verschenen in De Standaard en zijn interview door Catherine Vuylsteke, verschenen in De Standaard Weekblad, 24/4/21 www.standaard.be/tag/column-sulaiman-addonia), Dounia Mahammed, Ahilan Ratnamohan, Tine Van Aerschot (Van Aerschot, Tine. when in doubt, duck. De Nieuwe Toneelbibliotheek, Amsterdam, 2016), Ermanna Montanari (voor haar gedurfde mengeling van dialect/standaard Italiaans/literair Italiaans/oud Italiaans van Ludovico Ariosto in bv. de voorstelling met Luigi Ceccarelli: Ouverture Alcina uit 2013, integraal te beluisteren via open.spotify.com/album/5T9UyjMOSzWrjjQb6AqINq).
  11. Agamben, Giorgio. Che cos'è un dispositivo?, Nottetempo, 2006, pp. 21-22.
  12. Lahiri, p. 44.
  13. Lahiri, p. 75.
  14. Lahiri, p. 151.
  15. Ginsburg, Natalia. Lessico famigliare. Einaudi, Torino, 1963.
  16. Lahiri, p. 97.
  17. Lahiri, p. 26.
  18. Lahiri, p. 100.
  19. Lahiri, p. 90.
  20. Lahiri, p. 161.
  21. Lahiri, p. 162.
  22. Lahiri, p. 165.