Dit artikel verscheen in FORUM+ vol. 22 nr. 2

Recensie

Antwerpen theaterstad

Kurt Vanhoutte
Universiteit Antwerpen

Met Antwerpen theaterstad schreef Toon Brouwers een van de belangrijkste werken over het Vlaamse theater tot dusver. In tijden van globalisering kan het misschien wat vreemd lijken dat een auteur een lijvig overzichtswerk (meer dan 350 pagina’s) wijdt aan één stad. Het theater is een kunst die gedijt in internationaal verband, en dat geldt bij uitstek voor het Vlaamse theater in de tweede helft van de twintigste eeuw. Antwerpen als epicentrum van de theatercultuur? Na enkele bladzijden verdwijnt echter de eventuele achterdocht als sneeuw voor de zon. Dit is zo veel meer dan een boek over lokaal toneel. Brouwers situeert het toneelleven in de havenstad consequent tegen de achtergrond van maatschappelijke en politieke stromingen. Het toneelleven stopt evenmin aan de stadsmuren: nergens toont de auteur zich te beroerd om Vlaamse makers te bespreken die het theater ook buiten Antwerpen hebben beïnvloed. De auteur opent een venster op de Antwerpse scene die de blik op theater in het algemeen verruimt en van frisse lucht voorziet.

T. Brouwers. Antwerpen theaterstad. Aspecten van het theaterleven in Antwerpen in de tweede helft van de twintigste eeuw. Leuven: LannooCampus, 2015. 368 p. ISBN 9789401422437.

Er zijn weinig vergelijkbare initiatieven. Jaak Van Schoor schonk ons in 1979 een overzicht over de Vlaamse dramaturgie sinds 1945. Het boek Tussen de dronkaerd en het kouwe kind bood in 2003 een geschiedenis van de stadstheaters, en huizen zoals de Vlaamse Opera of het Koninklijk Ballet schreven hun eigen kronieken. De impact en duurzaamheid van Brouwers’ magnum opus kan hoe dan ook nauwelijks worden overschat, en het werk zal ongetwijfeld voor de volgende generaties richtinggevend blijven. De auteur verzamelt historisch materiaal van enorme reikwijdte en waarde, en hij toont zich in staat die veelheid op een heldere manier te ordenen. Tussen de vele feiten en cijfers licht een beeld op van het theater dat zijn lokale verankering ver overstijgt. In dat opzicht kan het boek ook worden gelezen als een gevalsstudie – van Antwerpen dus – die het theater laat zien als een kunstvorm die grondt in zijn institutionele samenhang en leeft van culturele ontmoetingen tussen mensen. Zo bekeken verdient het boek een vertaling. Het Duitse publiek erkent Vlaanderen als hart van de zogenoemde ‘postdramatische’ omwenteling, en sinds enkele jaren haalt ook Parijs vernieuwende Vlaamse theatermakers aan. Brouwers legt de wortels bloot van wat zich vandaag op de scène afspeelt. Kortom, er is een anderstalige markt voor dit boek.

Antwerpen is de natuurlijke biotoop van de auteur. Brouwers neemt als maker, acteur, organisator, docent en schrijver een unieke positie in het theaterleven van de Scheldestad in. Vanuit die positie overschouwt hij de podiumkunsten van de tweede helft van de twintigste eeuw. En hij doet dat met een uitzonderlijk oog voor details, feiten en gebeurtenissen. Dat alleen al wekt ontzag en maakt van dit werk een parel van ons cultureel erfgoed. Anders dan in de studie van film, literatuur of beeldende kunst verdwijnt het studieobject in het geval van theater wanneer het doek valt. De nauwe contacten met makers, organisatoren en beleidsmensen maken van Brouwers een bevoorrechte getuige van de geschiedenis. En dat hij naar eigen zeggen sinds zijn ‘eerste theaterbezoek aan het Antwerpse Jeugdtheater in oktober 1946 naar schatting ongeveer vierduizend voorstellingen’ bijwoonde, helpt uiteraard ook. Maar er is ook passie nodig om die kijkervaring van een context te voorzien die opgetrokken is uit archieven en databanken. Die hartstocht spreekt niet enkel uit de gedreven schriftuur, maar ook uit de vele illustraties in dit door LannooCampus en ontwerpster Marie Vandevoorde zeer fraai vormgegeven boek. Alleen al de vele foto’s van opvoeringen en prachtige affiches brengen de geschiedenis van het theater tot leven.

De opdeling in dertien beknopte ‘essays’ maken de rit doorheen de geschiedenis spannend en gevarieerd. Niet enkel teksttheater, ook opera, jeugdtheater, poppen- en figurentheater, muziektheater en dans komen aan bod. Brouwers kan grote bewegingen in enkele trefzekere beschrijvingen neerzetten. Of hij nu de invloed van Living Theatre op Vlaanderen schetst (fijntjes opmerkend dat Studio Herman Teirlinck zich al een jaar voor de opvoering van de Amerikanen in Brussel door hen liet inspireren) of de evolutie van het poesjenellentheater in de negentiende eeuw tot poppentheater FroeFroe: bondig van woord en levendig van stijl presenteert de auteur de hoofdzaken. Wie meer wil weten, kan terecht bij het lijvige voetnotenapparaat en de ‘Beknopte basisbibliografie’ aan het eind van de hoofdstukken.

Ten aanzien van dit huzarenstuk is de ondertitel Aspecten van het theaterleven in Antwerpen in de tweede helft van de twintigste eeuw te bescheiden. Brouwers beschrijft het theater in verhouding tot de wereld eromheen, een wereld die woelig is en voor alles beweegt op het ritme van de politiek. De auteur citeert uit theaterkritiek, beleidscharters en werkdocumenten van theaterhuizen. We staan verbaasd over de langdurige weerstand en de censuur van de katholieke zuil, lachen om een anekdote uit het Antwerpse leven en zien de kritiek het geweer van schouder veranderen wanneer het theater evolueert van teksttoneel naar een veelheid van theatrale vormen. Rode draad vormt de strijd die de theatermaker voert met de instituties, zijn aanvaringen en onderhandelingen met de politiek en uiteindelijk de professionalisering die het theater tot de bloeiende cultuur maakt die het vandaag is... en hopelijk ook blijft, aldus Brouwers in zijn laatste pagina’s, die indirect geadresseerd lijken aan het huidige bewind in de havenstad en daarbuiten.

Opvallend is de neiging van de auteur de tijdsgeest aan te duiden. Elk hoofdstuk begint trouw met feiten die de loop van de geschiedenis hebben veranderd. In het hoofdstuk over ‘De tweede en volgende Vlaamse golf’ maakt Brouwers bijvoorbeeld melding van het uiteenvallen van de Sovjet-Unie (1991) en van de ‘verontwaardiging tegen de falende overheid en het gerecht’ (de eerste Europese Monetaire Unie en het werelddebat, maar ook de dioxinecrisis, Dutroux, het Vlaams Blok). In het kielzog hiervan groepeert hij gezelschappen, zoals Stan, De Koe, De Roovers, Olympique Dramatique en Skagen, die ‘werken als een soort “collectief” en getuigen van een vernieuwd engagement’. Ik waardeer die opstappen, ook al kan ik me voorstellen dat sommige lezers zich wel eens zullen storen aan de afstand tussen de macrokosmos (het politieke wereldtoneel) en de artistieke microkosmos (theater in Antwerpen). De bewuste passages suggereren een wisselwerking tussen grote bewegingen (Vietnam, Koude Oorlog,...), de Vlaamse instituten en de kwetsbaarheid, maar ook weerbaarheid van de theateracteur. In zekere zin zou men dit als een vereenvoudigende benadering kunnen zien, die het verband tussen Antwerpen en de wereld al te licht neemt en net daardoor de afstand tussen wereldtoneel en theaterstad herinstalleert. Maar daartegenover staat dan toch telkens Brouwers’ zin voor nuance en de eigenheid van het toneel.

Brouwers’ aandacht voor het fijne onderscheid en de juiste verhoudingen blijkt in hetzelfde hoofdstuk uit zijn portrettering van de ‘Vlaamse golf’. Critici zijn het erover eens dat het begrip te veralgemenend wordt ingezet en vooral dienstdeed (en -doet) als commercieel instrument. Brouwers van zijn kant vervangt het beeld van de homogene golf door drie golfslagen, die uit diverse bronnen en op verschillende plaatsen opborrelen. Trouw aan zijn focus – theater in dialoog met de instituties – maakt hij inzichtelijk dat vooral de culturele centra de beweging hebben gefaciliteerd en vormgegeven. Belangrijker nog, hij wijst voorlopers aan die in dat verband zelden worden vermeld, zoals Het Gezelschap van de Witte Kraai, Mannen van den Dam of Tie3. Door de golf te historiseren en te detailleren wordt de mythe als vanzelf profaan, maar blijft de beweging minstens even boeiend als fenomeen. Zo is elk hoofdstuk een kleine genealogie, een historisch tableau dat het geheel van het Vlaamse theater kleur geeft. De evolutie van het internationale karakter van het theater las ik zelden zo beknopt en helder als in het hoofdstuk ‘Internationaal theaterfestival en Antwerpen internationaal’. Brouwers trekt er een lijn van de Wereldtentoonstelling van 1958 over Elckerlijc Genootschap en KNS naar Arenberg, Monty en deSingel. In feite stelt geen enkel hoofdstuk teleur, of het nu de ontworsteling van het jeugdtheater uit conservatieve verhoudingen of de ontwikkeling van Antwerps cabaret, revue en musical in de tv-cultuur betreft.

Tijdens de presentatie van het boek in het Koninklijk Conservatorium Antwerpen vroeg mijn naaste collega zich af op welk moment geschiedenis interessant wordt. Ze stelde de vraag met het oog op het jonge publiek van studenten in de zaal. Het viel ons op dat de nabije geschiedenis het duidelijkst spreekt, de jaren 90 en, uiteraard, die beruchte ‘Vlaamse golf’ die nu in het centrum van het theaterbestel resideert. Het politieke theater was voor het publiek in de zaal al geen herinnering meer. Maar een erudiet én toegankelijk boek als Antwerpen theaterstad, dat geen geschiedenis aflevert maar voor alles historiseert, maakt ook de jaren 50 en 60 brisant. Voor al wie van theater houdt, de wortels wil kennen van wat hij vandaag ziet, en misschien zelfs al een blik op de toekomst wil werpen, is dit een onmisbaar werk.