Dit artikel verscheen in FORUM+ vol. 27 nr. 2, pp. 22-32
Over lichaam en landschap. Een correspondentie tussen een filmmaker en schrijver
Jana Coorevits, Charlotte Van den Broeck
Koninklijk Conservatorium Antwerpen
Een filmmaker en een schrijver corresponderen over hun samenwerking. Beiden verkennen ze in hun werk het verband tussen landschap en (het vrouwelijk) lichaam. Aan de hand van die gedeelde metafoor willen ze in Death Valley, Californië, onderzoeken hoe ze beeld en taal als twee autonome vertelvormen kunnen inzetten in een video-essay over kwetsuur. Vanuit ervaringen en technisch beeldonderzoek in het landschap enerzijds, en vanuit literaire reflecties anderzijds, proberen ze tot een gedeeld methodologisch kader te komen.
A filmmaker and a writer correspond about their collaboration. Both artists explore the connection between the landscape and the (female) body in their work. In Death Valley, California, they want to build on that shared metaphor to examine how they can use words and images as two autonomous storytelling techniques in a video essay about injury. Relying on experience and technical image research in the landscape on the one hand, and literary reflections on the other, they try to achieve a shared methodological framework.
Dag Charlotte,
Mei 2019
Ik schrijf je vanuit Death Valley, Californië, een plek die ik voor het eerst bezocht tijdens een gezinsvakantie, ik was veertien jaar oud, ergens tussen kind en jonge vrouw. Het landschap liet destijds een sterke indruk op me achter, om redenen die ik tot op de dag van vandaag probeer te duiden. Sinds een lange periode zoek ik naar vormen die traumatische herinneringen kunnen aannemen in film. Ik lees en fotografeer, beland onvermijdelijk in mijn eigen herinneringen. Mijn onderzoek deed me, dertien jaar na mijn eerste bezoek, intuïtief besluiten weer naar Californië te trekken.
Vóór Death Valley bracht ik enkele weken door in Los Angeles. Ik zat veel in de auto, de albums van Kendrick Lamar op repeat. Het duurde niet lang voor ik zijn woorden van buiten kende, toch durfde ik nauwelijks mee te zingen. Ik was me er bewust van dat woorden als ‘We gon’ be alright’ voor mij iets heel anders betekenen dan voor de rapper, afkomstig uit Compton, een rauw deel van de stad dat mij werd afgeraden om te ‘bezoeken’… Het voelde alsof ik me in het verkeerde verhaal bevond.
Tijdens mijn verblijf las ik Rebecca Solnit, Anne Truitt en Maggie Nelson. Ik liet me op mijn tochten door de stad leiden door hun blik. Het lezen van het ene boek leidde naar het lezen van het volgende – uiteindelijk kwam ik uit bij de volgende drie boeken: Bluets van Maggie Nelson, A Field Guide to Getting Lost van Rebecca Solnit en Daybook van Anne Truitt. Wat vooral mijn aandacht trekt in deze boeken is de zoektocht van de drie kunstenaars naar een vertaling van emotie en ervaring naar kleur en vorm. En vooral het zoeken naar taal om deze kleuren en vormen gestalte te geven.
Tijdens mijn rit van Los Angeles naar Death Valley kon ik het niet laten telkens te stoppen en mijn camera tevoorschijn te halen. Ik zag overal beelden. Het landschap veranderde geleidelijk aan, van rotsen en water naar zand en droogte. Het werd steeds warmer. Uit enthousiasme vergat ik meer te drinken. De avond viel en ik reed moe gekeken en gedehydrateerd het National Park binnen. Ik kon me met moeite nog focussen op de weg, maar wou mijn slaapplaats snel bereiken. Het landschap deed groots en mysterieus aan, tegelijk ging het aan me voorbij. Ik vond geen energie meer om te stoppen bij Zabriskie Point en reed rechtstreeks naar mijn verblijfplaats in Panamint Springs. De ochtend daarop stond ik veel te laat op, het was al gloeiend heet. Het uitzicht vanuit de vallei was overweldigend.
Nu, hier in Death Valley, ontdek ik dat zowel Nelson als Solnit en Truitt zelf ooit naar ditzelfde woestijngebied trokken. Zij om te schrijven, te verwoorden. Ik kijk zonder woorden, wil beelden maken.
Een oorspronkelijk zeer breed onderzoek naar filmische vormen van herinnering heeft geleid tot een ontmoeting tussen deze geografische plek, literaire reflecties en mijn persoonlijke artistieke parcours.
Hier in de woestijn wandel ik niet enkel door mijn huidige ervaringen en observaties als filmmaker. Reeds twee weken lang beweeg ik, moeizaam en met liters water en Gatorade, ook door een metaforisch landschap. Ik trek de Mesquite Dunes in, beklim de heuvels van Panamint Springs, begin aan de eindeloze tocht over Badwater Basin, ik film het landschap. Tegelijk voelt het alsof het landschap bepaalde zaken uit mijn eigen herinneringen in beeld brengt. Soms lijk ik in het landschap op zoek naar de herinnering zelf. Mijn smartphone geeft het op van de hitte, de motor van mijn auto puft, het scheelt niet veel of mijn kleren kunnen zelfstandig rechtop blijven staan, stijf van het zout in mijn opgedroogd zweet.
Waar ik dertien jaar geleden vanaf het uitkijkpunt Zabriskie Point over de woestijnheuvels keek, trek ik nu met mijn camera de badlands in. Kijken naar is niet hetzelfde als doordringen in een beeld.
boven op de buik van de berg in het rode mos bol ik op
en klap ik in de ademende ondergrond
een adem die gejaagder en de mijne wordt
en ik denk: ik val
maar er is geen geheel geen diepte geen rand
ik val in mezelf, door mezelf heen
je huid, het grind, de schaafwonde (…)
Ik denk aan de regels die je bij mijn beelden schreef tijdens onze vorige samenwerking (Grind, 2015). Opnieuw, in dit barre, extreme landschap, voel ik de impuls om het landschap te linken aan een lichamelijke kwetsuur. Naast haar grote biologische en geologische rijkdom heeft Death Valley immers een belangrijke symbolische connotatie: de dode vallei. Wat vruchtbaar moet zijn en bloeien is gekwetst en onherbergzaam geworden. De intrinsieke kenmerken van dit landschap en het metaforische statement van zijn naam vormen samen een betekenisveld. De associatie tussen het gekwetste landschap en het gekwetste lichaam lijkt hier concreet en tactiel te worden, om me het volgende moment weer te ontsnappen. Hoe meer tijd ik hier doorbreng, hoe persoonlijker mijn vragen worden: In hoeverre behoort je lichaam aan jezelf toe? Wat betekent het om het lichaam van een vrouw te dragen? Hoe deel je je lichaam met een ander? Kan de blik of de aanraking van een ander ‘het grondgebied’ van je lichaam binnendringen en het zelfs zomaar opeisen?
Ik zoek naar manieren om met die vragen om te gaan vanuit een vrouwelijk perspectief, en denk aan jou en je werk. Hoe gaat het? Waar ben je mee bezig?
Veel liefs,
Jana
+++
Dag Jana,
mei 2019
Hoewel ik er zelf niet ben geweest, kreeg ik tijdens onze ontmoeting een heel zintuiglijke indruk van Death Valley. Alsof ik er middenin stond. Je toonde me het woestijnlandschap aan de hand van foto’s, sequenties, kleurenstudies, lichtinvloeden… die je op beeld onderzocht had tijdens je verblijf. Een bepaalde reeks trok meteen mijn aandacht: de camera blijft op één punt en je laat het licht het beeld ‘uitvegen’, om vervolgens, uit het abstract geworden witte vlak, het landschap zich opnieuw te laten vormen.
Afgelopen maand was ik te gast op een literair festival in Belgrado. Ik hoorde de Slavische schrijver Ilma Rakusa haar gedicht ‘Licht’ voordragen. (ik geef hier een fragment in Engelse vertaling)
When the white becomes a trace less white.
When the white becomes ten minutes less white.
When the white becomes twenty minutes less white.
When the white becomes thirty minutes less white.
When the white becomes forty minutes less white.
When the white becomes fifty minutes less white.
When the white does what the light knows.
When the light wanders.
When the white becomes sixty minutes less white.
When the white becomes seventy minutes less white.
When the white becomes bluish.
When the light becomes unwittingly more bluish.
When the white becomes more bluish by degrees.
When the white still hesitates to pass over into blue.
(…)
Rakusa’s gedicht is louter kleur en tijd en licht. Toch lijkt het, nu ik het herlees, alsof jouw beelden eruit tevoorschijn komen. Laag voor laag, regel voor regel, ontpelt zich hier een landschap – een plek die ik me voorlopig alleen kan voorstellen. Voor jou stelt dat landschap een fysieke en een mentale omgeving voor. Een herinneringsplek. Een studiegebied. Een litteken.
Ik voelde meteen een grote metaforische en poëtische kracht toen je bij de reeks vertelde: ‘Het beeld raakt zodanig overbelicht dat het volledig uitbrandt en geen informatie meer bezit. In zekere zin wordt “het beeld uit het beeld getrokken”.’ Voor mij worstelen beweging en stilstand met elkaar in de manier waarop je het landschap en het licht om bestaansrecht laat vechten in die beelden. Ja, het is een weergave, een tijdspanne, een ruimtelijk kader, een standpunt. Tegelijk toont die reeks hoe wankel de poging is om überhaupt iets te kunnen afbeelden. De veranderlijkheid van het landschap is ook zijn verraderlijkheid.
Dat roept voor mij een poëticale vraag op naar het vermogen om de werkelijkheid in beelden – talig of visueel – te kunnen vatten, naar een onvermijdelijke kloof tussen die twee. Ik denk dat ik me vanaf mijn eerste gedichten bewust ben geweest van die kloof. In mijn debuut ben ik dat probleem speels te lijf gegaan door de naïeve blik die de gedichten aansturen. Hoe langer ik schrijf, hoe serieuzer ik het probleem moet nemen. Een gedicht is – misschien meer dan andere literaire vormen – manipulatief. Ik kan de taal op zo’n manier aanwenden dat ze de werkelijkheid, en de herinnering eraan, vervormt, intensifieert, ja, overschrijft soms.
Bij jou lijkt het mechanisme andersom te werken. Het concrete landschap toont jou de vertekening van bepaalde sluimerende herinneringen. Persoonlijke herinneringen, visuele herinneringen. Herinneringen waar ik niet bij kan. Zoals jij je geremd voelde om de lyrics van Kendrick Lamar mee te schreeuwen in de auto, bang om je iets toe te eigenen, zo voel ik een bepaalde reserve wanneer je het woord ‘kwetsuur’ gebruikt. Kan ik iets zeggen over de kwetsuren van een ander zonder ze mij toe te eigenen?
Tegelijk roept je verhaal een enorme beweging in mij op, ik moet er iets mee.
Ik lees ook in Daybook van Anne Truitt. De kunstenaar ziet de kloof waar ik over spreek in krommingen en rechten. Het natuurlijke versus het vormgegeven landschap in Death Valley:
Flying over the desert yesterday, I found myself lifted out of my preoccupations by noticing suddenly that everything was curved. Seen whole from the air, circumscribed by its global horizon, the earth confronted me bluntly as a context all its own, echoing that grand sweep. I had the startling impression that I was looking at something intelligent. Every delicate pulsation of color was met, matched, challenged, repulsed, embraced by another, none out of proportion, each at once unique and a proper part of the whole. The straight lines with which human beings have marked the land are impositions of a different intelligence, abstract in this arena of the natural.
Truitt ervaart de rechte lijnen, de menselijke ingrepen in het natuurlijke landschap als vervreemdend. Het zijn markeringen, weergaven, abstracties.
De metafoor tussen het vrouwelijk lichaam en het natuurlijke landschap, de vraag naar in hoeverre je eigen lichaam je toebehoort… Het zijn zaken die resoneren met oude dichtregels die ik schreef:
(…) Flank aan flank zwenken we in elkaar uit,
zwenken we over elkaars randen heen tot ik niet meer weet
waar lichaam in landschap overgaat. Zo ver het oog reikt
is er vlakte en voorbij het oog hellen we verder in elkaar over
in de zoom van dit plooibare huis dat huid heet.
Enerzijds zit er een grote kracht in de gelijkschakeling van een vrouwenlichaam met het natuurlijke, anderzijds is het beeld zo lang op een reducerende manier gebruikt als tegenpool van het mannelijke. Alsof een vrouw alleen maar een natuurlijk leven te realiseren had in een familiale context, en een man het culturele leven mocht uitdragen in de openbare ruimte. Death Valley lijkt me, door haar naam alleen al, door haar geologische rijkdom des te meer, de ideale arena om die metafoor verder uit te dagen.
Liefs,
Charlotte
P.S. Ik zit al een hele tijd met het woord ‘aarduitwrijvingen’ in mijn hoofd. Ik kwam het tegen bij kunstenaar herman de vries. Hij reisde de wereld rond op zoek naar verschillende soorten aarde, liet vrienden handjesvol meebrengen en wreef deze uit op doek. Het lijkt wel ons palet voor het project.
+++
Dag Charlotte,
juni 2019
Het gedicht van Rakusa raakt me: ‘When the white becomes a trace less white. When the white becomes ten minutes less white.’
Terug in België bekijk ik mijn beelden en ervaar ik ze net zo. Tijdens de ‘witte passages’ zitten de beelden zo diep in het wit, dat ze hun kleur volledig lijken te zijn verloren en enkel hun vormen zich nog in zwart-wit aftekenen tegen de uitgebleekte achtergrond.
Terwijl de vormen van het landschap zich steeds meer afgelijnd beginnen te tonen, worden de kleuren van het landschap eveneens duidelijker. Uit het witte beeld ontwaakt een herkenbaar landschap in een graduele opbouw van vormen en kleuren. Dit gebeurt niet in postproductie, maar tijdens de opnames: de zon die steeds feller wordt, kleurt het landschap.
De locaties op Artist Drive bleken daarvoor het meest geschikt. Het witte beeld wordt steeds meer ingekleurd met de lichte pastelkleuren die eigen zijn aan het landschap van Death Valley.
Aan de hand van de analoge korrel en de digitale pixel wil ik proberen letterlijk door te dringen in het landschap via het filmische materiaal. Een verkenning van de materie van het landschap en een gedetailleerde studie van de materie van het medium film zelf wil ik centraal stellen in het onderzoek naar een verhouding tot het landschap.
In analoge fotografische beelden zoek ik naar een beweging door de beelden heen. Die beweging gaat ook in de diepte: zooms gaan steeds dieper en dieper in op de materie van het digitale beeld, op de pixel, op de digitale informatie die het beeld vormt, de materie waaruit het beeld bestaat. Het licht dringt hierbij zichtbaar door in de filmische materie.
Door deze interventie in het beeld probeer ik het landschap te bemeesteren: ik stuur zelf camerabewegingen door het beeld heen aan, via mijn filmisch materiaal tracht ik door te dringen in het landschap. De beelden maken via de digitale pixel en de analoge korrel een toenaderende beweging naar de materie van het landschap. Van het abstracte naar het concrete.
Daarnaast registreer ik met digitale videobeelden het landschap in statische shots. Ik zet mijn camera neer en laat het landschap bewegen voor de lens. Daarin kies ik er radicaal voor om géén interventie te doen in de beelden en zelfs de camera niet te laten aanpassen aan het licht. De camera staat stil en de enige beweging die we in het beeld zien, is de natuurlijke beweging van de zonsopkomst of zonsondergang.
Tijdens de ontwikkeling van deze film hoop ik vanuit dit (technisch) onderzoek de inhoud te ontsleutelen. De film zal zich gaan vormen op het kruispunt tussen literaire reflectie, het experimenteren met audiovisuele media en mijn persoonlijke ervaringen als vrouw. Ik vermoed dat ik op zoek moet naar manieren om over kwetsuur te spreken zonder er een rechtlijnig verhaal van te maken, of beter: mijn verhaal van te maken. Ik wil verbinding maken met een publiek. Het lichaam waarvoor het landschap model staat, zie ik als een collectief (vrouwen)lichaam. Ik ben benieuwd naar jouw ervaringen.
Ik moest zelf nog denken aan een citaat van Lucrecia Martel, over de tijd van emotie:
Instead of thinking about time visually, if you think about time in terms of sound, time then expands in so many directions like sound waves. It becomes a kind of volume, and that’s much more akin to how we experience time emotionally.
De emotionele ervaring van tijd bracht me weer bij een gedachte van filmmaker Frankie Fleming: ‘I love the phrase “time is a flat circle”. Not in a Karmic, or peaceful way, but something closer to blissed out delirium. That we spiral in and out of ourselves and dance around the same ideas over and over again, in new times and new moods.’
Tijdsvelden die horizontaal staan tegenover elkaar, overvloeien in elkaar, in plaats van een tijdslijn die zich in een lineaire beweging ontplooit – misschien benaderen we zo de raadselachtigheid van het geheugen.
De ‘aarduitwrijvingen’ van herman de vries doen me denkenaan video-schetsen die ik momenteel aan het maken ben. Monochromen, ontstaan door een extreme digitale zoom in analoge fotografische beelden. Wanneer stilaan wordt uitgezoomd op de beelden, dringt het licht door in het beeld en breken de solide kleurvlakken op in verschillende kleurvlakken.
Liefs,
Jana
+++
Dag Jana,
augustus 2019
Ik bestudeer je beelden en denk na over je vraag aan mij om erbij te schrijven. Dat ‘erbij’ vormt al een eerste methodologisch probleem. Hoe kunnen tekst en beeld als twee autonome vormen hetzelfde verhaal vertellen zonder elkaar te gaan uitleggen? De beelden die jij maakte tijdens je vooronderzoek in Death Valley roepen in mij een grote sensorische gevoeligheid op. Het is textuur, weefsel, bijna huid. Ik zie het lichamelijke, of beter, ik voel het lichamelijke, maar hoe maken we er ‘belichaming’ van?
De beweging in het beeld wordt aangestuurd, schrijf je, gaat op zoek naar diepte, het diepste, de analoge korrel, de pixel. Begrijp ik het goed als ik stel dat die beweging een personage suggereert? Een personage dat niet fysiek in beeld is, maar aanwezig is via de cameravoering. Vanuit dat personage schrijven, zonder de metafoor van het gekwetste landschap te eenduidig te laten samenvallen met zijn innerlijk leven, zijn kwetsuur. Tekst en beeld moeten samen proberen om ‘het onzegbare’ te verwoorden zonder te willen benoemen – misschien krijgen we het wel niet verteld, en komen we erop uit dat het beide ontoereikende vertelvormen zijn.
Als ik in deze fase nadenk over de plaats van tekst in dit geheel, dan denk ik aan stilte. ‘(…) de beelden zitten zo diep in het wit’, zeg je. Het verhaal zit misschien even diep in de stilte. Niet een die toedekt, of wil zwijgen, maar een stilte die nodig is om binnen te dringen in de gevoels- en gedachtewereld van het personage. Geen voice-over die de tekst uitspreekt, maar geschreven tekst op het beeld die door de toeschouwer gelezen dient te worden. Een monologue intérieur zo je wilt. Als ik dergelijke passages in een roman of essay lees, weerklinken ze vaak in mijn hoofd in mijn eigen stem, bij gebrek aan iemand anders die ze uitspreekt. Met het gevolg dat de passages zich in mezelf lijken af te spelen. Ik denk dat we op die manier op zoek kunnen gaan naar verbondenheid met een publiek. De dialoog tussen beeld, woord en geluid moet een reflectieruimte doen ontstaan waarin het verhaal over kwetsuur een narratieve vorm krijgt in de ervaringswereld van wie kijkt.
Maggie Nelson heeft het in haar boek The Argonauts over een interview met Anne Carson:
Recently I received in the mail a literary magazine that featured an interview with Anne Carson in which she answers certain questions – the boring ones? the too personal ones? – with empty brackets (( )). The sight of Carson’s brackets made me feel instantly ashamed of my compulsion to put my cards more decidedly on the table. But the more I thought about the brackets, the more they bugged me. They seemed to make a fetish of the unsaid, rather than simply letting it be contained in the sayable.
Ik volg Nelsons verveeldheid over de weglating tussen haakjes. We moeten in de film niet gewild verzwijgen waar het over gaat – het zou inderdaad wel eens een fetisjistisch effect kunnen hebben, en misschien zelfs een goedkope uitweg van het thema: kwetsuur. Evengoed moeten we ook niet compulsief willen gaan invullen wat ‘kwetsuur’ letterlijk inhoudt, dan dreigt het gevaar van exhibitionisme.
We moeten via beeld en tekst een manier zoeken om, zoals Nelson het verwoordt, het niet zegbare over te brengen via het zegbare. Ik denk dat dat een van de grootste troeven van poëzie is: het gaat ook over waar het niet over gaat. De witregels onderdeel van het verhaal laten zijn.
Stilte is in dat opzicht allerminst paradoxaal, maar juist een communicatieve kracht. Het is het verdwijnpunt van het spreken én het beginpunt van een nieuwe poging tot spreken.
Ook metrische aspecten van poëzie kunnen ons hierbij helpen: ritmering aanbrengen in het gezegde en het nietgezegde, in het getoonde en de weglating, om zo hopelijk te onderzoeken wat we kunnen vertalen naar film en wat ontoonbaar blijft.
Hoe dat gaat
wanneer twee aardplaten tegen elkaar aan botsen
of werkelijk uit de oceaan een eiland opbolt
of slaat het botsen een nieuwe bres
in bodem die niet eens onderkant bleek
maar oppervlakte voor een diepere snee, geen huid
meer over
(…)
stilaan wordt het te koud voor muggen – voor jou
vast een opluchting, hier brandt de jeuk nog
aan de muren plakken hun platgeslagen littekens,
bewijsmateriaal
dat je hier was en dat ik het ooit moet hebben geweten
datgene wat het verschil maakt tussen schok en
streling
Hoewel we zo, denk ik, de twee vormen gelijkwaardige vertelkracht kunnen geven, is het methodologisch probleem nog niet helemaal opgelost. Jouw beelden vertrekken vanuit jouw landschapservaring als filmmaker, vanuit jouw sensorisch palet en blik op het landschap, je herinnering eraan. Om de tekst evenveel draagkracht te kunnen geven, moet die eveneens vanuit een zintuiglijk kader ontstaan. Ik ga daarom graag in op je verzoek om mee naar Death Valley te reizen voor de definitieve opnames om ter plaatse te schrijven vanuit het landschap en mijn ervaring.
Het idee dat je aanhaalt op het einde van je brief, de in elkaar overvloeiende tijdsvelden, vind ik alvast een prikkelende, verteltechnische aanzet. Ik denk er verder over na.
Liefs,
Charlotte
+++
Dag Charlotte,
augustus 2019
Gisteren ging ik door mijn negatieven en ontdekte ik een beeld waar ik eerder geen aandacht aan besteedde.
lk moet denken aan het gedicht ‘Stel’ van Rutger Kopland:
Stel dat we hier konden blijven –
maar dit uitzicht over de bergen
is te ver, te voorgoed
om te verdragen, hoewel
als we zouden veranderen
in deze houding, in bergen,
konden we blijven liggen,
even toevallig als al die andere.
(…)
terwijl zij overal om ons heen
rijzen en dalen als slapende
lijven van aarde
De metafoor tussen landschap en lichaam waar we het over hebben, krijgt steeds meer vorm, gestalte in mijn hoofd. Verder las ik gisteren in On Earth We’re Briefly Gorgeous van Ocean Vuong het volgende:
Shifts in the narrative would occur – the past never a fixed or dormant landscape but one that is re-seen. Whether we want to or not, we are traveling in a spiral, we are creating something new from what is gone.
Als ik dit citaat projecteer op mijn zoektocht om het woestijnlandschap en de herinneringen die ik daaraan koppel in beeld te vatten, lijkt er plots veel op zijn plaats te vallen.
Het schijnbaar roerloze en logge landschap, de ‘slapende lijven van de aarde’, waar zich toch telkens opnieuw een beweging over voltrekt: de natuurlijke beweging van de zon en het licht, of de door mij toegebrachte beweging met de camera. Bewegingen die elke dag terugkeren, die ik herhaal, en altijd anders zijn.
‘Ritmering’, inderdaad, het is een woord dat steeds terugkomt wanneer ik mijn beelden bekijk. lk wil het doortrekken in de montage van de film, want tijdens de vooropnames in Death Valley was ik eveneens sterk onderhevig aan de ritmering en bewegingen van het landschap. Door het droge klimaat met hoge temperatuur en de uitgestrektheid van het landschap wordt de beweging van het menselijke lichaam opgebroken, onderworpen aan de condities van het woestijngebied. Het landschap dicteert je bijna om stil te staan, is enkel permeabel door licht en donker, de stand van de zon, wind, een sporadische vogel die opvliegt... De Mesquite Dunes, bijvoorbeeld, kunnen enkel bezocht worden tot tien uur ’s ochtends. Later wordt de hitte op het zand ondraaglijk. Horden toeristen bezoeken voor dat uur de duinen, daarna keert de stilte terug.
lk trok zelf de duinen in rond negen uur, met liters water en mijn camera. Een uur later viel ik stil, het werd fysiek te zwaar me verder door het landschap te bewegen. Ik moest stoppen en kon enkel observeren.
Af en toe vloog een vogel op, of er liep een coyote voorbij in de verte. De tijd vertraagde. Het zand ruiste over de oppervlakte, klonk als gefluister. Kleine bewegingen in het schijnbaar geruisloze landschap kregen steeds meer betekenis. Observeren en vastleggen. Andere acties liet het landschap mij niet toe.
Vanuit deze stilte vertrekt mijn werk, het filmen en het fotograferen. ‘Het verhaal zit misschien even diep in de stilte’, schrijf je zo mooi. Misschien is dat inderdaad zo.
lk vind dat vanuit mijn persoonlijke ervaring in het woestijngebied, en onze reflecties hierover, stilaan een narratief kader groeit voor het personage van de film: Een jonge vrouw onderzoekt in hoeverre haar eigen lichaam aan zichzelf toebehoort. Na het oplopen van een (lichamelijke/seksuele) kwetsuur trekt ze naar het barre, eveneens gekwetste woestijnlandschap. Woestijnen worden gezien als ‘littekens van de wereld’. De vallei, normaal gezien een vruchtbaar gebied, is dor en bar. Het personage herkent in deze tegenstelling in het landschap hoe ze zich tot haar eigen lichaam verhoudt. In een poging haar lichaam los te koppelen van persoonlijke kwetsuur, wil ze het landschap in beeld bemeesteren, probeert ze haar lichaam via het landschap weer op te eisen. Aan de hand van de analoge korrel en de digitale pixel tracht ze letterlijk door te dringen in het landschap via het filmische materiaal. Een verkenning van de materie van het landschap en een gedetailleerde studie van de materie van het medium film zelf staan centraal in het onderzoeken van een verhouding tot het landschap.
Het personage is niet alleen aanwezig in de cameravoering, maar ook in het geluid. Het zou mooi zijn wanneer de film het geluid een aanwezigheid kan laten zijn. Daarbij denk ik dat het geluid niet enkel mag bestaan uit opnames uit het woestijnlandschap: de geluidsband van de film kan starten vanuit field recordings die ritmes, golven en bewegingen inzetten voor het maken van instrumentale composities. In een combinatie van deze twee totaal verschillende geluidsbronnen kan het onderscheid tussen beide bronnen diffuus worden: alle geluiden komen samen in auditieve vormen die het landschap en het personage mede gestalte geven.
We spreken over stilte, over lagen, over woorden, beelden en geluid. Over een tussenruimte: een gebied waar de grenzen tussen een innerlijke wereld en de buitenwereld vervagen en het onderscheid diffuus wordt. Een gebied waar fragiliteit kracht wordt, waar kleur, textuur, licht en vorm dragers worden van betekenis. Een mentaal landschap waarin niet door middel van taal en denken tot beeld wordt gekomen, maar waar beeld ontstaat vanuit de ruimte tussen woorden, tussen gedachten, de witruimte rond de inkt.
I was once foolish enough to believe knowledge would clarify , but some things are so gauzed between layers of syntax and semantics, behind days and hours, names forgotten, salvaged and shed, that simply knowing the wound exists does nothing to reveal it. (Ocean Vuong)
lk besluit mijn mail met enkele schetsmatige extracten/ beelden van het landschap waarbij ik een gevoelsmatige link met het lichaam bemerk.
Liefs,
Jana
+++
Dag Jana,
september 2019
‘(…) te voorgoed / om te verdragen’ – de versregel van Kopland bij het blauw in dat beeld, het lijkt over genade te gaan. Zelfs de rotsen krijgen een zachtheid in dit shot. Tenminste voor de duur van een droom. Dan springt de struik rechtsonder in het oog, de vlek in de lucht blijkt een halve maan en ‘voorgoed’ neemt een loopje met mijn blik. Wat stil is, beweegt alweer. ‘Voorgoed’ is niet statisch, of durend, maar opnieuw, cyclisch. Ik denk dat ik begin te begrijpen wat je met dat spiraalvormig idee van tijd bedoelt, het volume.
Dat vind ik ook interessant aan het citaat van Ocean Vuong: ‘re-seen’, het landschap herbekijken, of beter, opnieuw zien. Aan het begin van de zomer van 2018 overleed Armando. Als dichters sterven, lijkt hun werk even geboren te worden. Ik las van en over hem, kwam de term ‘schuldig landschap’ opnieuw tegen – ik denk dat ik het begrip voor het eerst las in Stefan Hertmans’ roman Oorlog en terpentijn. Armando, die net als Hertmans’ grootvader een traumatisch oorlogsverleden heeft, is zich er zijn hele leven over blijven verbazen dat de natuur zo onverstoorbaar is voor menselijk leed. Bomen groeien. Struiken versperren bospaden. Verstilde en gruwelijke landschappen schilderde de dichter op doek, alsof ze iets aan de geschiedenis hadden kunnen doen. Is Death Valley een schuldig landschap? We kunnen dit metaforisch zien met betrekking tot het landschap als lichaam, met als uitgangspunt de fysieke kenmerken, of historisch, denkend aan de verdrijving en uitroeiing van de Native Americans die er woonden. Ik stel de vraag ook, omdat ik denk dat ritmering zich zal tonen in contrasten. Is het landschap naast stil, en bijwijlen weerbarstig, dwingend, ook gewelddadig? Brengt het leed toe aan onze hoofdpersoon die zich er doorheen beweegt?
Het lijkt me spannend om de fysieke beproeving die je in het landschap ondervindt tegenover de mentale reflectieruimte te plaatsen.
Hoewel ik hoop het scenario-in-versvorm op locatie te kunnen schrijven, vanuit het landschap, in verhouding tot het perspectief van de camera, maak ik enkele voorstudies. Lees het als schetsen. De eerste schets is melodischer van aard, de tweede een vormvaster probeersel (disticha met acht lettergrepen).
Hierna moeten we vertrekken.
Liefs,
Charlotte
.
.
.
Aanhoudende regen
aanhoudende regen legt zich over het zand
als een laag gouache, dekkende waterverf
van zomp en grauw alsof het landschap over
het landschap werd geschilderd
met een mengeling van gelatine, slijk en sepia
door dat doek gewandeld, doorweekt
en moe gezocht begrepen hoe verleden plaatsen
in een lichaam blijven dwalen, leugenachtig
en schijnbaar vormvast, anamorfose
van het herinnerde landschap dat in niets
lijkt op deze plek waar ik eerder liep, dezelfde
aanhoudende regen vermengt me
met natte verf met de ontrouwe geschiedenis
van rijke kleigrond – elke stap slorpt ze op
even moeiteloos laat de bodem de afdrukken weer los
aanwezigheid, een stromend spoor
dat ik in gedachten terugloop, uitwis.
Anemone nemorosa
en het duurt niet lang, nauwelijks
lente en al het bloeien moe boven me binden de takken
het licht in een knoop te weinig laat door te laat om te vragen
om zon om meer dan dit laatste
bed van natte aarde en dorst
alles, zeg je, moet terug naar af naar kiem en schot, begint opnieuw
net onder de grond, daar ontspringt de knop in elke knop blozend
een valstrik, ruw getand en diep gelobd, lokt ze, geurend,
wie droomt van blad en vilt en dons anemone nemorosa
je komt, je noemt me, nauwelijks of schaduw neemt de kleuren al
of wind buigt alle weerstand om een vreemde ziet me op de pluk
vergist zich, ziet muskuskruid en sneeuwkopjes, ze hangen
slap in het touw van hun wortels.
+++
Jana Coorevits
is filmmaker en fotograaf. Ze studeerde audiovisuele kunsten aan Sint Lukas Brussel en werkt momenteel samen met Charlotte Van den Broeck als artistiek onderzoeker aan het Koninklijk Conservatorium Antwerpen. Haar artistieke praktijk vertrekt vanuit onderzoek naar narratieve technieken in literatuur, film en fotografie. Van daaruit verkent ze een tussenruimte waarin de grenzen tussen een innerlijke wereld en de fysieke wereld fluïde worden. In haar video essay Grind (2015) gebruikt ze natuurlijke en filmische texturen als een metafoor voor seksualiteit en het vrouwelijke lichaam.
Charlotte Van den Broeck
is schrijver en performer. Ze studeerde Duitse en Engelse literatuur (Universiteit Gent) en Woordkunst (Koninklijk Conservatorium Antwerpen). In 2015 debuteerde ze met de dichtbundel Kameleon (de Arbeiderpers) waarvoor ze de Herman de Coninck Debuutprijs kreeg. Haar tweede bundel Nachtroer (2017) werd bekroond met de driejaarlijkse Paul Snoek prijs. Haar bundels werden vertaald naar het Duits, Engels, Frans, Spaans en Servisch. Op het podium zoekt Van den Broeck naar een performatieve benadering van poëzie als dramatische vorm. In oktober 2019 verscheen haar prozadebuut Waagstukken, een essayistisch onderzoek naar architectuur en zelfdoding.
Beelden: Jana Coorevits