Dit artikel verscheen in FORUM+ vol. 22 nr. 1

Recensie

Benoit: De Schelde

Jan Dewilde
Koninklijk Conservatorium Antwerpen, Studiecentrum voor Vlaamse Muziek

'Voor de eerste keer zag ik de Rijn, – met brandende tranen in mijn ogen zwoer ik, arme kunstenaar, eeuwige trouw aan mijn Duitse vaderland', zo schreef Richard Wagner toen hij in de lente van 1842 Parijs achter zich had gelaten en aan de boorden van de Rijn stond. We zitten dan volop in de Vormärz, de woelige jaren die in de Duitse Confederatie leiden tot de Maartrevolutie van 1848. In die turbulente jaren werden meer dan 400 Rijnliederen geschreven, componeerde Mendelssohn het operafragment Loreley (1847) en broedde Wagner op zijn massieve Rijntetralogie Der Ring des Nibelungen. Het is die Rijnmythologie, die ook een picturale en literaire pendant had, die model zou staan voor de vele romantisch-nationalistische composities over stromen en rivieren in andere contreien. De stroom was een ideale metafoor voor een tijd die 'beweging' idealiseerde (1866) met typische romantische gevoelens als verlangen (Sehnsucht), zich ontplooien (Werden) en het verlangen om de wereld te exploreren (Wanderlust). De rivier als natuurschoon, als ader van handel en welvaart en als historisch-politiek gegeven, werd veelal gecombineerd met een idealistische voorstelling. Oude mythologieën rond rivieren werden opgerakeld, en watergodinnen en -nimfen als Loreley, Melusine en de Naiaden werden in talrijke composities bezongen.

Het is deze merkwaardige mengeling van fysieke, historische en mythologische associaties die de rivier tot een ideaal vehikel maakte om de eigen cultuur, de eigen natie te definiëren ten opzichte van een andere. Rivieren functioneerden als metafoor van de mythische, stroom van de nationale geschiedenis, ononderbroken uit het verleden naar de toekomst vloeiend. En zo konden iconische rivieren, in muziek, literatuur en beeldende kunsten, een belangrijke rol spelen in het transformeren van een abstract idee over volk en natie, in een appellerend kunstwerk dat het creëren van een eigen identiteit ondersteunt. Dat een rivier het voorwerp van nationale trots kon uitmaken, toont een uitspraak als die van de Russische dichter Fyodor Glinka die in zijn Brieven van een Russische officier (1815-1816) de Volga superieur acht aan andere Europese rivieren: ‘Ik heb water gedronken van de Donau, de Dnjestr, de Dnjepr, de Wisla en de Bug, maar het water van de Volga leek me smaakvoller dan alle andere.’

Joep Leerssen, professor Europese Studies aan de Universiteit van Amsterdam, omschrijft het romantisch nationalisme treffend als ‘an epidemy of exceptionalism’: elke natie, elke cultuurgemeenschap denkt dat zij exceptioneel is, en denkt dat bovendien op hetzelfde moment. Het was inderdaad een transnationaal fenomeen: overal in Europa honoreerden componisten hun beroemde historische figuren in opera’s, huldecantates of liederen en bezongen ze glorieuze momenten uit het verleden of typische, landschappelijke plekken, zoals rivieren. Naast de honderden Rijncomposities, wisten ook rivieren als de Volga, de Donau, de Moldau, de Seine, de Dnjepr of de Moezel vele componisten te inspireren.

Benoit en Hiel

In onze contreien was het vooral de Schelde die schrijvers, schilders en componisten beroerde. De belangrijkste Scheldecompositie is het ‘romantisch-historisch oratorium’ dat Peter Benoit in 1868 voltooide op een libretto van zijn toenmalige compagnon de route Emanuel Hiel. (Een eigentijdse karikatuur stelt Benoit en Hiel voor als Siamese tweeling, met de Schelde als moederstreng.) de uitbundige dichter Hiel had Benoit al eerder de teksten geleverd voor de cantate Lucifer (1866) en het naturalistische zangspel Isa (1867). De succesvolle creatie van De Schelde vond op 22 februari 1869 plaats in het Antwerpse Théâtre Royal Français (de huidige Bourlaschouwburg) onder de leiding van de componist.

De Schelde is een triptiek met een ideële ontwikkeling en een tijdsverloop, van het vallen van de avond, tot het krieken van de morgen. Het eerste deel, dat opent met een sfeerscheppende symfonische prelude, is poëtisch en idyllisch en speelt zich af in een avondlijk, arcadisch Scheldelandschap. Het dramatische tweede deel, dat zich 's nachts ontwikkelt, schildert het verleden van Vlaanderen, tussen overheersing en zwaar bevochten vrijheid. Uit de nevelen boven de Schelde rijst een schimmenstoet met historische figuren als de klauwaards en de leliaards, Artevelde, Zannekin en Willem van Oranje. Met dramatisch optredende koorgroepen en een ontketend orkest schildert Benoit hier een pandemonium dat preludeert op de slagveldscènes uit zijn oratorium De oorlog. In het slotdeel, een mooie zomerochtend, passeren die beroepsgroepen de revue die op of langs de Schelde hun brood verdienen: matrozen, vissers, landbouwers, scheepslui, koopliederen en nijveraars. De Schelde is de 'stroom van de liefde', die tot nut van iedereen door het vrije vaderland kronkelt. Tegen die aquatische achtergrond evolueren abstracte personages als de Dichter en de Kunstenaar, die beschouwende teksten zingen, terwijl de verliefde Jongeling en het Meisje, varend op de Schelde, getuigen zijn van het schouwspel dat zich op en langs de Schelde afspeelt en dromen van 'een huisje aan het Scheldestrand'.

Maar dé hoofdfiguur van het oratorium is de Schelde die ook als dusdanig door de verschillende personages direct wordt aangesproken. Het was klassiek dat rivieren animistisch en gepersonifieerd werden beschreven en toegesproken, niet zelden als moeder- of vaderfiguur, zoals 'Vater Rhein' of, in het populaire Lied der Wolgaslepers: 'Ekh, ty, Volga, mat'-reka' ('Ach, u Wolga, moederstroom').

Tijdens de voorstelling van de hier besproken cd op het 'Schoon Verdiep' in het Antwerpse stadhuis werd tot twee keer toe gezegd dat Benoit met De Schelde 'de harten van de Antwerpenaren' wou stelen, maar deze uitspraak lijkt toch eerder door stedelijk chauvinisme dan door de feiten ingegeven. Zo laat tekstschrijver Hiel, zelf in Dendermonde aan de boorden van de Schelde geboren, nergens het woord Antwerpen vallen. Naast een manifeste cultuurflamingantische boodschap, ventileren de auteurs hier vooral hun sterke orangistische sympathieën. Het tweede deel eindigt met het Wilhelmus en de laatste woorden van het werk zijn een oproep aan de Schelde om verder te stromen 'door het vrije vaderland, 't machtig prachtig Nederland.'

Het oratorium ontstond tussen twee andere, wereldberoemde riviercomposities, met name An der schönen blauen Donau (1867) en De Moldau (1874). Niettegenstaande zeer verschillend, hebben die drie werken toch ook wel een en ander gemeen. Strauss Jr. componeerde zijn populaire wals in de nasleep van de door de Oostenrijkers verloren Slag bij Königgratz en het werk kreeg al vlug de status van onofficiële volkshymne, 'ein patriotisches Volkslied ohne Worte' (Eduard Hanslick). Ook in De Schelde komt een aansprekende melodie voor, die door het publiek werd geadopteerd: met een andere tekst van Hiel ('Waar Maas en Schelde vloeien') werd het 'Lied der Vlamingen' vaak als een kwaliteitsvoller alternatief voor De Vlaamse leeuw voorgesteld. Met De Moldau deelt De Schelde dan weer de grote symboolwaarde voor de Tsjechische, respectievelijk Vlaamse muziek.

Belgian boutique

De Schelde werd een van Benoits populairste werken. Van zijn cantates en oratoria is het misschien wel zijn meest uitgevoerde werk. In 1997 werd het werk nog uit de kartons gehaald, naar aanleiding van het eeuwfeest van het Koninklijk Vlaams Conservatorium. Welshman Grant Llewellyn dirigeerde toen het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen (nu: deFilharmonie).

Ook voor de recentste uitvoering, op 30 augustus 2013, was een historische herdenking de aanleiding, met name de 150ste verjaardag van het tolvrij maken van de Schelde. Opnieuw leverde deFilharmonie het orkest, en opnieuw koos men met Martyn Brabbins voor een Britse dirigent die bewezen heeft ook met een groot koor overweg te kunnen. Kosten noch moeite werden gespaard, en met het Vlaams Radio Koor en het Nederlands Groot Omroepkoor werd een beroep gedaan op twee excellente professionele koren. Het Antwerpse Havenbedrijf, dat deze grote productie financieel mogelijk maakte, kreeg in ruil een uitvoering met zicht op de Schelde, in een tot concertzaal omgebouwde Waagnatie. Die spectaculaire locatie, een hangar op de Scheldekaaien, had zo zijn praktische en akoestische nadelen, maar het staat als een paal boven water: dit was veruit de beste uitvoering ooit van een Benoitoratorium. Bij vroegere uitvoeringen leidde een combinatie van onkunde, gebrek aan middelen, onderschatting en nonchalance – 'het is maar Vlaamse muziek' – al te vaak tot ontgoochelingen. De VRT-audiotheek steekt dan ook vol met minder goede tot slechte uitvoeringen van Vlaamse composities. Deze keer werden de zaken wél professioneel aangepakt en dat liet zich horen. De koren, die een bijzonder groot aandeel in het werk hebben, en het orkest belichtten het oratorium tot in al zijn finesses, zodat de koristische rijkdommen en de subtiele en fijnmazige orkestratie van het werk eindelijk ten volle tot hun recht kwamen.

Bij de solisten, aangevoerd door een uitstekende Werner Van Mechelen, was het klankbeeld wisselend. Benoit vergt hier veel van zijn zangers en niet iedereen leek daar tegen opgewassen, met als dieptepunt een kwakkelende tenor die sterk deed terugverlangen naar de eertijds onovertroffen Zeger Vandersteene. De uitvoering bewees nog maar eens dat het niet (langer) evident is om een gelijkmatige kwaliteitsvolle zangerscast samen te stellen als er in het Nederlands moet worden gezongen. En dat zegt misschien toch ook iets over de zangopleiding aan de Vlaamse en Nederlandse conservatoria. Bovendien viel de bas-bariton kort voor het concert uit, zodat een voluntaristische Van Mechelen ook 'Arteveldes geest' moest zingen, een van de hoogtepunten uit het werk. Deze aangrijpende en veeleisende aria is geschreven voor een bas-bariton met een gitzwarte diepte, zodat het beoogde huiveringwekkende effect niet ten volle tot zijn recht kwam.

Van deze uitvoering verscheen onlangs een live opname op het uitstekende eigen label van deFilharmonie, Belgian Boutique. Dankzij het opnemen van de generale repetitie kon men in de postproductie een aantal kwalen en feilen, die een concert nu eenmaal met zich meebrengt, verdoezelen en wegwerken. Zo is men er verbazend goed in geslaagd om de zwakke tenor flatterend op te lappen. Op enkele momenten lijkt de klankbalans enigszins onevenwichtig, maar over het algemeen is de klank, zeker gezien de niet evidente zaal, uitstekend. Wat tijdens het concert minder opviel, maar bij het beluisteren van de cd wél duidelijk hoorbaar wordt, is dat men zeker bij Nederlandstalige composities werk moet maken van een uniforme uitspraakcultuur.

Zonder dit nu tot de ultieme opname van het werk te kronen, doet deze cd alleszins veel recht aan Benoits oratorium. En dat doet het allerbeste verhopen voor de Benoitcyclus die deFilharmonie hiermee op gang heeft getrokken. Tot 2019 plant het orkest uitvoeringen en opnames van Benoits Quadrilogie religieuse, Lucifer en zijn magnum opus De oorlog. Zo kan er, eindelijk, een levende interpretatiecultuur rond de belangrijkste Benoitcomposities groeien. Die uitvoeringen, die alle op cd zullen verschijnen, zullen wetenschappelijk gekaderd worden op studiedagen die georganiseerd worden door Labo XIX&XX, een onderzoeksgroep binnen het Antwerps Conservatorium en door het Studiecentrum voor Vlaamse Muziek.

+++